Dutch

Detailed Translations for bezorgd from Dutch to French

bezorgd:


Translation Matrix for bezorgd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
avec inquiétude bezorgd; ongerust; verontrust
inquiet bekommerd; bezorgd; kommerlijk; met bezorgdheid; ongerust; verontrust beducht; piekerig; tobberig; zwaartillend
inquiète bezorgd; ongerust; verontrust
soucieux bekommerd; bezorgd; kommerlijk; met bezorgdheid; ongerust; verontrust kommervol; vol zorgen

Related Words for "bezorgd":


Wiktionary Translations for bezorgd:

bezorgd
adjective
  1. Qui a le caractère de l’anxiété, qui exprimer l’anxiété.
  2. Qui est dans quelques troubles, dans quelques agitations d’esprit, soit par craintes, soit par irrésolutions et incertitudes.

Cross Translation:
FromToVia
bezorgd anxieux anxious — full of anxiety
bezorgd soucieux; inquiet; appréhensif apprehensive — anticipating something with anxiety or fear
bezorgd inquiet worried — thinking about unpleasant things that have happened or that might happen
bezorgd → s'inquiéter worry — be troubled
bezorgd préoccupé besorgt — um Hilfe und Unterstützung bemüht, voller Sorge

bezorgd form of bezorgen:

bezorgen verb (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)

  1. bezorgen (aanleveren; leveren; brengen; )
    fournir; délivrer; livrer; apporter; procurer; porter à domicile; livrer à domicile
    • fournir verb (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • délivrer verb (délivre, délivres, délivrons, délivrez, )
    • livrer verb (livre, livres, livrons, livrez, )
    • apporter verb (apporte, apportes, apportons, apportez, )
    • procurer verb (procure, procures, procurons, procurez, )
  2. bezorgen (thuisbezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen)
    fournir; apporter; livrer; porter à domicile; distribuer à domicile; distribuer; livrer à domicile
    • fournir verb (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • apporter verb (apporte, apportes, apportons, apportez, )
    • livrer verb (livre, livres, livrons, livrez, )
    • distribuer verb (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
  3. bezorgen (thuisbezorgen; bestellen; brengen; )

Conjugations for bezorgen:

o.t.t.
  1. bezorg
  2. bezorgt
  3. bezorgt
  4. bezorgen
  5. bezorgen
  6. bezorgen
o.v.t.
  1. bezorgde
  2. bezorgde
  3. bezorgde
  4. bezorgden
  5. bezorgden
  6. bezorgden
v.t.t.
  1. heb bezorgd
  2. hebt bezorgd
  3. heeft bezorgd
  4. hebben bezorgd
  5. hebben bezorgd
  6. hebben bezorgd
v.v.t.
  1. had bezorgd
  2. had bezorgd
  3. had bezorgd
  4. hadden bezorgd
  5. hadden bezorgd
  6. hadden bezorgd
o.t.t.t.
  1. zal bezorgen
  2. zult bezorgen
  3. zal bezorgen
  4. zullen bezorgen
  5. zullen bezorgen
  6. zullen bezorgen
o.v.t.t.
  1. zou bezorgen
  2. zou bezorgen
  3. zou bezorgen
  4. zouden bezorgen
  5. zouden bezorgen
  6. zouden bezorgen
diversen
  1. bezorg!
  2. bezorgt!
  3. bezorgd
  4. bezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezorgen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
apporter aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren bijdragen; brengen; erop vooruit gaan; langs brengen; meebrengen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; naartoe brengen; omhoogdragen; omhoogleiden; opwaarts dragen; vooruitkomen; vorderen
distribuer afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen distribueren; geven; gunnen; gunst verlenen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondzenden; schenken; uitdelen; uitkeren; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken
distribuer à domicile afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen bestellen; orderen
délivrer aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afhelpen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; ontzetten; van de boeien ontdoen; verlossen; vrijlaten
fournir aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren aan tafel bedienen; bedienen; distribueren; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opdienen; opdissen; ronddelen; schenken; uitreiken; verdelen; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; voorzetten; zenden; zich iets verschaffen
livrer aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren aangeven; aanreiken; afgeven; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opbrengen; opleveren; overgeven; overhandigen; schenken; toedragen; toesteken; toevoeren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
livrer à domicile aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren
porter à domicile aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren
procurer aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren distribueren; geven; gunnen; gunst verlenen; ronddelen; schenken; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken
- afleveren; leveren

Synonyms for "bezorgen":


Antonyms for "bezorgen":


Related Definitions for "bezorgen":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • de postbode bezorgde het pakje1
  2. ervoor zorgen dat hij het krijgt1
    • hij bezorgde ons een vrijkaartje1

Wiktionary Translations for bezorgen:

bezorgen
verb
  1. iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
bezorgen

Related Translations for bezorgd