Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bijvoegen:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for bijvoegen:
    • rajouter


Dutch

Detailed Translations for bijvoegen from Dutch to French

bijvoegen:

bijvoegen verb (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)

  1. bijvoegen (aansluiten)
    se joindre à; ajouter; adjoindre; raccorder à; brancher sur; correspondre; relier à; serrer les rangs
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • adjoindre verb (adjoins, adjoint, adjoignons, adjoignez, )
    • correspondre verb (corresponds, correspond, correspondons, correspondez, )
    • relier à verb
  2. bijvoegen (bijdoen; toevoegen; bijsluiten; erbij voegen)
    inclure; joindre; ajouter; insérer
    • inclure verb (inclus, inclut, incluons, incluez, )
    • joindre verb (joins, joint, joignons, joignez, )
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, )
  3. bijvoegen (bijsluiten; toevoegen; insluiten)
    inclure; ajouter; envelopper
    • inclure verb (inclus, inclut, incluons, incluez, )
    • ajouter verb (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
    • envelopper verb (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )
  4. bijvoegen (toevoegen)
    joindre
    • joindre verb (joins, joint, joignons, joignez, )

Conjugations for bijvoegen:

o.t.t.
  1. voeg bij
  2. voegt bij
  3. voegt bij
  4. voegen bij
  5. voegen bij
  6. voegen bij
o.v.t.
  1. voegde bij
  2. voegde bij
  3. voegde bij
  4. voegden bij
  5. voegden bij
  6. voegden bij
v.t.t.
  1. heb bijgevoegd
  2. hebt bijgevoegd
  3. heeft bijgevoegd
  4. hebben bijgevoegd
  5. hebben bijgevoegd
  6. hebben bijgevoegd
v.v.t.
  1. had bijgevoegd
  2. had bijgevoegd
  3. had bijgevoegd
  4. hadden bijgevoegd
  5. hadden bijgevoegd
  6. hadden bijgevoegd
o.t.t.t.
  1. zal bijvoegen
  2. zult bijvoegen
  3. zal bijvoegen
  4. zullen bijvoegen
  5. zullen bijvoegen
  6. zullen bijvoegen
o.v.t.t.
  1. zou bijvoegen
  2. zou bijvoegen
  3. zou bijvoegen
  4. zouden bijvoegen
  5. zouden bijvoegen
  6. zouden bijvoegen
diversen
  1. voeg bij!
  2. voegt bij!
  3. bijgevoegd
  4. bijvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bijvoegen [znw.] noun

  1. bijvoegen (toevoegen)
    l'addition; l'incorporation

Translation Matrix for bijvoegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
addition bijvoegen; toevoegen aaneenschakeling; aanhangsel; aantekening; aanvulling; addendum; appendix; bijmenging; bijtelling; bijvoeging; bijvoegsel; completering; factuur; nota; notitie; optelling; optelsom; rekening; samentelling; samentrekking; samenvoeging; som; supplement; suppletie; tel; tellen; toevoeging; toevoegsel; uitbreiding; voltooiing; vulling; vulsel; vulstof
incorporation bijvoegen; toevoegen annexatie; inlijving
joindre aanlassen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adjoindre aansluiten; bijvoegen aanvullen; completeren; erbij optellen; erbij tellen; koppelen; paren; toevoegen; verbinden; voltallig maken
ajouter aansluiten; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen aan mengsel toevoegen; aanvullen; bijleggen; bijmengen; bijrekenen; bijtellen; bijvullen; completeren; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; extra betalen; geld toe leggen; inbrengen; invoegen; meebetalen; optellen; toevoegen; voegen; voltallig maken; vullen
brancher sur aansluiten; bijvoegen aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
correspondre aansluiten; bijvoegen congruent zijn; kloppen; overeenstemmen
envelopper bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen bedekken; bemantelen; beperken; emballeren; hullen; indammen; inhullen; inkapselen; inkleden; inpakken; inpalmen; inperken; inwikkelen; limiteren; maskeren; om het lijf binden; ombinden; omcirkelen; omhullen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; omwinden; van afsluitende laag voorzien; verhullen; verpakken; versluieren; wikkelen
inclure bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; insluiten; toevoegen erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; rekenen tot; toevoegen
insérer bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen bijzetten; inbedden; inbouwen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; passen in; plaatsen; tussen zetten; tussenleggen; zetten
joindre bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aaneenlassen; aaneenschakelen; afspreken; bij elkaar leggen; bijeen voegen; binden; boeien; bundelen; combineren; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; fuseren; ineensmelten; ketenen; kluisteren; koppelen; lassen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkomen; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; toevoegen; treffen; verbinden; versmelten; voegen
raccorder à aansluiten; bijvoegen
relier à aansluiten; bijvoegen relateren
se joindre à aansluiten; bijvoegen zich voegen
serrer les rangs aansluiten; bijvoegen

Wiktionary Translations for bijvoegen: