Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. dichtknijpen:


Dutch

Detailed Translations for dichtknijpen from Dutch to French

dichtknijpen:

dichtknijpen verb (knijp dicht, knijpt dicht, kneep dicht, knepen dicht, dichtgeknepen)

  1. dichtknijpen
    pincer; presser; serrer
    • pincer verb (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • serrer verb (serre, serres, serrons, serrez, )

Conjugations for dichtknijpen:

o.t.t.
  1. knijp dicht
  2. knijpt dicht
  3. knijpt dicht
  4. knijpen dicht
  5. knijpen dicht
  6. knijpen dicht
o.v.t.
  1. kneep dicht
  2. kneep dicht
  3. kneep dicht
  4. knepen dicht
  5. knepen dicht
  6. knepen dicht
v.t.t.
  1. heb dichtgeknepen
  2. hebt dichtgeknepen
  3. heeft dichtgeknepen
  4. hebben dichtgeknepen
  5. hebben dichtgeknepen
  6. hebben dichtgeknepen
v.v.t.
  1. had dichtgeknepen
  2. had dichtgeknepen
  3. had dichtgeknepen
  4. hadden dichtgeknepen
  5. hadden dichtgeknepen
  6. hadden dichtgeknepen
o.t.t.t.
  1. zal dichtknijpen
  2. zult dichtknijpen
  3. zal dichtknijpen
  4. zullen dichtknijpen
  5. zullen dichtknijpen
  6. zullen dichtknijpen
o.v.t.t.
  1. zou dichtknijpen
  2. zou dichtknijpen
  3. zou dichtknijpen
  4. zouden dichtknijpen
  5. zouden dichtknijpen
  6. zouden dichtknijpen
diversen
  1. knijp dicht!
  2. knijpt dicht!
  3. dichtgeknepen
  4. dichtknijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dichtknijpen:

NounRelated TranslationsOther Translations
serrer aanschroeven; vastschroeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
pincer dichtknijpen grijpen; klauwen; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; pakken; strak zitten; tokkelen; uitdrukken; uitknijpen; vangen; vastknijpen; vatten; verstrikken
presser dichtknijpen aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen; voortmaken; zich spoeden
serrer dichtknijpen aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; drukken; klemmen; klemzetten; knellen; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omklemmen; omspannen; oprekken; overspannen; rekken; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdraaien; vastdrukken; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastknijpen; vastschroeven