Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. doorvoer:
  2. doorvaren:
  3. doorvoeren:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for doorvoer from Dutch to French

doorvoer:

doorvoer [de ~ (m)] noun

  1. de doorvoer (transito)
  2. de doorvoer
    le transit
  3. de doorvoer
    le débit

Translation Matrix for doorvoer:

NounRelated TranslationsOther Translations
débit doorvoer bankschuld; debet; doorvoercapaciteit; licentie; spreekbeurten; tekort; tekortsaldo; vergunning
marchandise transitée doorvoer; transito
transit doorvoer; transito

Related Words for "doorvoer":


doorvaren:

doorvaren verb (vaar door, vaart door, voer door, voeren door, doorgevaard)

  1. doorvaren
    traverser; traverser en bateau
    • traverser verb (traverse, traverses, traversons, traversez, )

Conjugations for doorvaren:

o.t.t.
  1. vaar door
  2. vaart door
  3. vaart door
  4. varen door
  5. varen door
  6. varen door
o.v.t.
  1. voer door
  2. voer door
  3. voer door
  4. voeren door
  5. voeren door
  6. voeren door
v.t.t.
  1. ben doorgevaard
  2. bent doorgevaard
  3. is doorgevaard
  4. zijn doorgevaard
  5. zijn doorgevaard
  6. zijn doorgevaard
v.v.t.
  1. was doorgevaard
  2. was doorgevaard
  3. was doorgevaard
  4. waren doorgevaard
  5. waren doorgevaard
  6. waren doorgevaard
o.t.t.t.
  1. zal doorvaren
  2. zult doorvaren
  3. zal doorvaren
  4. zullen doorvaren
  5. zullen doorvaren
  6. zullen doorvaren
o.v.t.t.
  1. zou doorvaren
  2. zou doorvaren
  3. zou doorvaren
  4. zouden doorvaren
  5. zouden doorvaren
  6. zouden doorvaren
diversen
  1. vaar door!
  2. vaart door!
  3. doorgevaard
  4. doorvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorvaren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
traverser doorvaren doorheen reizen; doorkomen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; doorvliegen; dwars oversteken; opkruisen; oplaveren; overgaan; oversteken; reizen; reizen door; rondreizen; trekken; verdragen; verduren; verteren; zwerven
traverser en bateau doorvaren

doorvoeren:

doorvoeren verb (voer door, voert door, voerde door, voerden door, doorgevoerd)

  1. doorvoeren
    transiter; passer en transit; conduire à travers
    • transiter verb (transite, transites, transitons, transitez, )

Conjugations for doorvoeren:

o.t.t.
  1. voer door
  2. voert door
  3. voert door
  4. voeren door
  5. voeren door
  6. voeren door
o.v.t.
  1. voerde door
  2. voerde door
  3. voerde door
  4. voerden door
  5. voerden door
  6. voerden door
v.t.t.
  1. heb doorgevoerd
  2. hebt doorgevoerd
  3. heeft doorgevoerd
  4. hebben doorgevoerd
  5. hebben doorgevoerd
  6. hebben doorgevoerd
v.v.t.
  1. had doorgevoerd
  2. had doorgevoerd
  3. had doorgevoerd
  4. hadden doorgevoerd
  5. hadden doorgevoerd
  6. hadden doorgevoerd
o.t.t.t.
  1. zal doorvoeren
  2. zult doorvoeren
  3. zal doorvoeren
  4. zullen doorvoeren
  5. zullen doorvoeren
  6. zullen doorvoeren
o.v.t.t.
  1. zou doorvoeren
  2. zou doorvoeren
  3. zou doorvoeren
  4. zouden doorvoeren
  5. zouden doorvoeren
  6. zouden doorvoeren
en verder
  1. is doorgevoerd
  2. zijn doorgevoerd
diversen
  1. voer door!
  2. voert door!
  3. doorgevoerd
  4. doorvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorvoeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
conduire à travers doorvoeren
passer en transit doorvoeren
transiter doorvoeren

Related Words for "doorvoeren":