Summary


Dutch

Detailed Translations for dwarszitten from Dutch to French

dwarszitten:

dwarszitten verb (zit dwars, zat dwars, zaten dwars, dwarsgezeten)

  1. dwarszitten (op zijn hart hebben)
    gêner; contrarier; chicaner; avoir quelque chose sur le coeur
    • gêner verb (gêne, gênes, gênons, gênez, )
    • contrarier verb (contrarie, contraries, contrarions, contrariez, )
    • chicaner verb (chicane, chicanes, chicanons, chicanez, )

Conjugations for dwarszitten:

o.t.t.
  1. zit dwars
  2. zit dwars
  3. zit dwars
  4. zitten dwars
  5. zitten dwars
  6. zitten dwars
o.v.t.
  1. zat dwars
  2. zat dwars
  3. zat dwars
  4. zaten dwars
  5. zaten dwars
  6. zaten dwars
v.t.t.
  1. heb dwarsgezeten
  2. hebt dwarsgezeten
  3. heeft dwarsgezeten
  4. hebben dwarsgezeten
  5. hebben dwarsgezeten
  6. hebben dwarsgezeten
v.v.t.
  1. had dwarsgezeten
  2. had dwarsgezeten
  3. had dwarsgezeten
  4. hadden dwarsgezeten
  5. hadden dwarsgezeten
  6. hadden dwarsgezeten
o.t.t.t.
  1. zal dwarszitten
  2. zult dwarszitten
  3. zal dwarszitten
  4. zullen dwarszitten
  5. zullen dwarszitten
  6. zullen dwarszitten
o.v.t.t.
  1. zou dwarszitten
  2. zou dwarszitten
  3. zou dwarszitten
  4. zouden dwarszitten
  5. zouden dwarszitten
  6. zouden dwarszitten
en verder
  1. ben dwarsgezeten
  2. bent dwarsgezeten
  3. is dwarsgezeten
  4. zijn dwarsgezeten
  5. zijn dwarsgezeten
  6. zijn dwarsgezeten
diversen
  1. zit dwars!
  2. zit dwars!
  3. dwarsgezeten
  4. dwarszittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dwarszitten:

NounRelated TranslationsOther Translations
chicaner muggenziften
VerbRelated TranslationsOther Translations
avoir quelque chose sur le coeur dwarszitten; op zijn hart hebben
chicaner dwarszitten; op zijn hart hebben chicaneren; haarkloven; kibbelen; kleinzielig gedragen; muggenziften
contrarier dwarszitten; op zijn hart hebben chicaneren; doen mislukken; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; kleinzielig gedragen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verijdelen; weerstreven
gêner dwarszitten; op zijn hart hebben belemmeren; beletten; dwarsbomen; dwarsliggen; generen; hinderen; lastigvallen; obstructie plegen; onmogelijk maken; schamen; storen; tegenwerken; teisteren; verhinderen; verstoren; vertoornen