Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. gedeprimeerd:
  2. deprimeren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gedeprimeerd from Dutch to French

gedeprimeerd:

gedeprimeerd adj

  1. gedeprimeerd

Translation Matrix for gedeprimeerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
déprimé gedeprimeerd bedrukt; gedrukt; grauw; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos

gedeprimeerd form of deprimeren:

deprimeren verb (deprimeer, deprimeert, deprimeerde, deprimeerden, gedeprimeerd)

  1. deprimeren
    déprimer; abattre
    • déprimer verb (déprime, déprimes, déprimons, déprimez, )
    • abattre verb (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )

Conjugations for deprimeren:

o.t.t.
  1. deprimeer
  2. deprimeert
  3. deprimeert
  4. deprimeren
  5. deprimeren
  6. deprimeren
o.v.t.
  1. deprimeerde
  2. deprimeerde
  3. deprimeerde
  4. deprimeerden
  5. deprimeerden
  6. deprimeerden
v.t.t.
  1. heb gedeprimeerd
  2. hebt gedeprimeerd
  3. heeft gedeprimeerd
  4. hebben gedeprimeerd
  5. hebben gedeprimeerd
  6. hebben gedeprimeerd
v.v.t.
  1. had gedeprimeerd
  2. had gedeprimeerd
  3. had gedeprimeerd
  4. hadden gedeprimeerd
  5. hadden gedeprimeerd
  6. hadden gedeprimeerd
o.t.t.t.
  1. zal deprimeren
  2. zult deprimeren
  3. zal deprimeren
  4. zullen deprimeren
  5. zullen deprimeren
  6. zullen deprimeren
o.v.t.t.
  1. zou deprimeren
  2. zou deprimeren
  3. zou deprimeren
  4. zouden deprimeren
  5. zouden deprimeren
  6. zouden deprimeren
en verder
  1. ben gedeprimeerd
  2. bent gedeprimeerd
  3. is gedeprimeerd
  4. zijn gedeprimeerd
  5. zijn gedeprimeerd
  6. zijn gedeprimeerd
diversen
  1. deprimeer!
  2. deprimeert!
  3. gedeprimeerd
  4. deprimerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for deprimeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abattre deprimeren aan stukken breken; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afmaken; bomen kappen; breken; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; hakken; houwen; kappen; liquideren; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; om het leven brengen; omblazen; ombrengen; omhakken; omhouwen; omslaan; omverhalen; omverwaaien; omwaaien; onderuithalen; overhoopschieten; schieten op; slachten; slopen; stukbreken; uit elkaar halen; van kant maken; vellen; vermoorden; vloeren; wegbreken
déprimer deprimeren moedeloos maken