Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. hanteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for hanteren from Dutch to French

hanteren:

hanteren verb (hanteer, hanteert, hanteerde, hanteerden, gehanteerd)

  1. hanteren (bezigen; gebruiken; gebruik maken van)
    user; prendre; utiliser; faire usage de; appliquer; employer; se servir de; user de
    • user verb (use, uses, usons, usez, )
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • utiliser verb (utilise, utilises, utilisons, utilisez, )
    • appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
    • employer verb (emploie, emploies, employons, employez, )
    • user de verb

Conjugations for hanteren:

o.t.t.
  1. hanteer
  2. hanteert
  3. hanteert
  4. hanteren
  5. hanteren
  6. hanteren
o.v.t.
  1. hanteerde
  2. hanteerde
  3. hanteerde
  4. hanteerden
  5. hanteerden
  6. hanteerden
v.t.t.
  1. heb gehanteerd
  2. hebt gehanteerd
  3. heeft gehanteerd
  4. hebben gehanteerd
  5. hebben gehanteerd
  6. hebben gehanteerd
v.v.t.
  1. had gehanteerd
  2. had gehanteerd
  3. had gehanteerd
  4. hadden gehanteerd
  5. hadden gehanteerd
  6. hadden gehanteerd
o.t.t.t.
  1. zal hanteren
  2. zult hanteren
  3. zal hanteren
  4. zullen hanteren
  5. zullen hanteren
  6. zullen hanteren
o.v.t.t.
  1. zou hanteren
  2. zou hanteren
  3. zou hanteren
  4. zouden hanteren
  5. zouden hanteren
  6. zouden hanteren
en verder
  1. is gehanteerd
  2. zijn gehanteerd
diversen
  1. hanteer!
  2. hanteert!
  3. gehanteerd
  4. hanterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hanteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
appliquer bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; bijzetten; binnen gieten; gebruiken; geven; iemand iets toedienen; ingeven; naleven; neerzetten; plaatsen; toepassen; uitoefenen; verstrekken; zetten
employer bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren
faire usage de bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
prendre bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
se servir de bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; benutten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren
user bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; afdragen; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; slijten; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verslijten; verteren; wegslijten
user de bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; benutten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren
utiliser bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; opmaken; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken

Wiktionary Translations for hanteren:

hanteren
verb
  1. Prendre, tâter, toucher avec la main, pour s'en servir ou pour évaluer.

Cross Translation:
FromToVia
hanteren gérer handle — to manage skillfully
hanteren manœuvrer; manier handle — to use the hands

Related Translations for hanteren