Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. omlaagvallen:


Dutch

Detailed Translations for omlaagvallen from Dutch to French

omlaagvallen:

omlaagvallen verb (val omlaag, valt omlaag, viel omlaag, vielen omlaag, omlaaggevallen)

  1. omlaagvallen (naar beneden vallen; vallen)
    tomber; chuter; tomber de
    • tomber verb (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • chuter verb (chute, chutes, chutons, chutez, )
    • tomber de verb

Conjugations for omlaagvallen:

o.t.t.
  1. val omlaag
  2. valt omlaag
  3. valt omlaag
  4. vallen omlaag
  5. vallen omlaag
  6. vallen omlaag
o.v.t.
  1. viel omlaag
  2. viel omlaag
  3. viel omlaag
  4. vielen omlaag
  5. vielen omlaag
  6. vielen omlaag
v.t.t.
  1. ben omlaaggevallen
  2. bent omlaaggevallen
  3. is omlaaggevallen
  4. zijn omlaaggevallen
  5. zijn omlaaggevallen
  6. zijn omlaaggevallen
v.v.t.
  1. was omlaaggevallen
  2. was omlaaggevallen
  3. was omlaaggevallen
  4. waren omlaaggevallen
  5. waren omlaaggevallen
  6. waren omlaaggevallen
o.t.t.t.
  1. zal omlaagvallen
  2. zult omlaagvallen
  3. zal omlaagvallen
  4. zullen omlaagvallen
  5. zullen omlaagvallen
  6. zullen omlaagvallen
o.v.t.t.
  1. zou omlaagvallen
  2. zou omlaagvallen
  3. zou omlaagvallen
  4. zouden omlaagvallen
  5. zouden omlaagvallen
  6. zouden omlaagvallen
diversen
  1. val omlaag!
  2. valt omlaag!
  3. omlaaggevallen
  4. omlaagvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omlaagvallen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
chuter naar beneden vallen; omlaagvallen; vallen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
tomber naar beneden vallen; omlaagvallen; vallen afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; hangen; kelderen; kiepen; kieperen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; tuimelen; vallen; zakken
tomber de naar beneden vallen; omlaagvallen; vallen eraf vallen