Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. omspringen:


Dutch

Detailed Translations for omspringen from Dutch to French

omspringen:

omspringen verb (spring om, springt om, sprong om, sprongen om, omgesprongen)

  1. omspringen (omverspringen)
    renverser; faire tomber
    • renverser verb (renverse, renverses, renversons, renversez, )

Conjugations for omspringen:

o.t.t.
  1. spring om
  2. springt om
  3. springt om
  4. springen om
  5. springen om
  6. springen om
o.v.t.
  1. sprong om
  2. sprong om
  3. sprong om
  4. sprongen om
  5. sprongen om
  6. sprongen om
v.t.t.
  1. heb omgesprongen
  2. hebt omgesprongen
  3. heeft omgesprongen
  4. hebben omgesprongen
  5. hebben omgesprongen
  6. hebben omgesprongen
v.v.t.
  1. had omgesprongen
  2. had omgesprongen
  3. had omgesprongen
  4. hadden omgesprongen
  5. hadden omgesprongen
  6. hadden omgesprongen
o.t.t.t.
  1. zal omspringen
  2. zult omspringen
  3. zal omspringen
  4. zullen omspringen
  5. zullen omspringen
  6. zullen omspringen
o.v.t.t.
  1. zou omspringen
  2. zou omspringen
  3. zou omspringen
  4. zouden omspringen
  5. zouden omspringen
  6. zouden omspringen
en verder
  1. ben omgesprongen
  2. bent omgesprongen
  3. is omgesprongen
  4. zijn omgesprongen
  5. zijn omgesprongen
  6. zijn omgesprongen
diversen
  1. spring om!
  2. springt om!
  3. omgesprongen
  4. omspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire tomber omspringen; omverspringen iemand neerslaan; neerslaan; omduwen; omslaan; omstoten; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; onderuithalen; ten val brengen; vloeren; wippen
renverser omspringen; omverspringen amenderen; buitelen; doen buigen; dompen; duikelen; herzien; kantelen; keren; kiepen; modificeren; omblazen; ombuigen; omduwen; omgieten; omgooien; omkeren; omkiepen; omkieperen; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverrijden; omverslaan; omverstoten; omvertrekken; omverwaaien; omverwerpen; omwaaien; omwerken; omwerpen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overheen rijden; overkiepen; overrijden; ten val brengen; ten val komen; teruggaan; vallen; veranderen; wijzigen; wippen