Dutch

Detailed Translations for onttrekken from Dutch to French

onttrekken:

onttrekken [znw.] noun

  1. onttrekken (onttrekking)
    la retraite; la démission; le fait de retirer

onttrekken verb (onttrek, onttrekt, onttrok, onttrokken, onttrokken)

  1. onttrekken (iem. afdwingen; ontrukken)
    arracher; extorquer; soutirer; commander; forcer
    • arracher verb (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • extorquer verb (extorque, extorques, extorquons, extorquez, )
    • soutirer verb (soutire, soutires, soutirons, soutirez, )
    • commander verb (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • forcer verb (force, forces, forçons, forcez, )

Conjugations for onttrekken:

o.t.t.
  1. onttrek
  2. onttrekt
  3. onttrekt
  4. onttrekken
  5. onttrekken
  6. onttrekken
o.v.t.
  1. onttrok
  2. onttrok
  3. onttrok
  4. onttrokken
  5. onttrokken
  6. onttrokken
v.t.t.
  1. heb onttrokken
  2. hebt onttrokken
  3. heeft onttrokken
  4. hebben onttrokken
  5. hebben onttrokken
  6. hebben onttrokken
v.v.t.
  1. had onttrokken
  2. had onttrokken
  3. had onttrokken
  4. hadden onttrokken
  5. hadden onttrokken
  6. hadden onttrokken
o.t.t.t.
  1. zal onttrekken
  2. zult onttrekken
  3. zal onttrekken
  4. zullen onttrekken
  5. zullen onttrekken
  6. zullen onttrekken
o.v.t.t.
  1. zou onttrekken
  2. zou onttrekken
  3. zou onttrekken
  4. zouden onttrekken
  5. zouden onttrekken
  6. zouden onttrekken
en verder
  1. ben onttrokken
  2. bent onttrokken
  3. is onttrokken
  4. zijn onttrokken
  5. zijn onttrokken
  6. zijn onttrokken
diversen
  1. onttrek!
  2. onttrekt!
  3. onttrokken
  4. onttrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onttrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
démission onttrekken; onttrekking aftreden; aftreding; ontslaan van werknemers; ontslag; terugtreding; uitstoot; uittreding; vertrekken; weggaan
fait de retirer onttrekken; onttrekking
retraite onttrekken; onttrekking AOW; afscheiding; aftocht; afzondering; hoek; isolering; kuisheid; onbevlektheid; onbezoedeldheid; onschuldigheid; ouderdomspensioen; ouderdomsrente; reinheid; retraite; retraitehuis; schuilhoek; schuilkelder; schuilplaats; stek; teruggetrokkenheid; terugrit; terugtocht; toevlucht; toevluchtsoord; vrijplaats; wijkplaats; zedigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
arracher iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; plukken; rooien; rukken; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; trekken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
commander iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken aanvoeren; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; opdragen; orderen; overheersen; regeren; verordenen; voorschrijven; voorzitten
extorquer iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken afbedelen; afpersen; chanteren
forcer iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken aanvallen; afdwingen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; kraken; losbreken; noodzaken tot; opdwingen; openbreken; openrukken; overvallen; verplichten
soutirer iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; omlijnen; tillen

Related Translations for onttrekken