Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. sorteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sorteren from Dutch to French

sorteren:

sorteren verb (sorteer, sorteert, sorteerde, sorteerden, gesorteerd)

  1. sorteren (rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen)
    trier; classer; arranger; sélectionner; repartir; séparer; passer les vitesses; enchaîner; coupler
    • trier verb (trie, tries, trions, triez, )
    • classer verb (classe, classes, classons, classez, )
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • sélectionner verb (sélectionne, sélectionnes, sélectionnons, sélectionnez, )
    • repartir verb (repars, repart, repartons, repartez, )
    • séparer verb (sépare, sépares, séparons, séparez, )
    • enchaîner verb (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • coupler verb (couple, couples, couplons, couplez, )
  2. sorteren
    trier
    • trier verb (trie, tries, trions, triez, )

Conjugations for sorteren:

o.t.t.
  1. sorteer
  2. sorteert
  3. sorteert
  4. sorteren
  5. sorteren
  6. sorteren
o.v.t.
  1. sorteerde
  2. sorteerde
  3. sorteerde
  4. sorteerden
  5. sorteerden
  6. sorteerden
v.t.t.
  1. heb gesorteerd
  2. hebt gesorteerd
  3. heeft gesorteerd
  4. hebben gesorteerd
  5. hebben gesorteerd
  6. hebben gesorteerd
v.v.t.
  1. had gesorteerd
  2. had gesorteerd
  3. had gesorteerd
  4. hadden gesorteerd
  5. hadden gesorteerd
  6. hadden gesorteerd
o.t.t.t.
  1. zal sorteren
  2. zult sorteren
  3. zal sorteren
  4. zullen sorteren
  5. zullen sorteren
  6. zullen sorteren
o.v.t.t.
  1. zou sorteren
  2. zou sorteren
  3. zou sorteren
  4. zouden sorteren
  5. zouden sorteren
  6. zouden sorteren
en verder
  1. ben gesorteerd
  2. bent gesorteerd
  3. is gesorteerd
  4. zijn gesorteerd
  5. zijn gesorteerd
  6. zijn gesorteerd
diversen
  1. sorteer!
  2. sorteert!
  3. gesorteerd
  4. sorterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sorteren

  1. sorteren
    le tri
    • tri [le ~] noun

Translation Matrix for sorteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
tri sorteren sorteerkamer; sorteerruimte
VerbRelated TranslationsOther Translations
arranger ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schikken; systematiseren; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
classer ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afzien van rechtsvervolging; arrangeren; classificeren; ficheren; groeperen; indelen; klasseren; ordenen; rangordenen; rangschikken; rubriceren; seponeren; systematiseren
coupler ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken
enchaîner ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken aaneenschakelen; aanhouden; arresteren; binden; boeien; fascineren; gevangennemen; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; inrekenen; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; oppakken; paren; samenvoegen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
passer les vitesses ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken naar een andere versnelling overgaan; schakelen
repartir ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken arrangeren; ficheren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren
sélectionner ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken doorzijgen; filteren; filtreren; kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitverkiezen; uitzoeken; verkiezen; zeven; ziften
séparer ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afbreken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; delen; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; opdelen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; slopen; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar plaatsen; uiteengaan; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uitsplitsen; van elkaar gaan; zeven; ziften
trier ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken doorzijgen; filteren; filtreren; zeven; ziften

Wiktionary Translations for sorteren:

sorteren
verb
  1. orde in een verzameling aanbrengen door soort bij soort te leggen
sorteren
verb
  1. séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.

Cross Translation:
FromToVia
sorteren triage; tri sort — act of sorting
sorteren trier; classer sort — separate according to certain criteria