Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. vergoelijken:


Dutch

Detailed Translations for vergoelijken from Dutch to French

vergoelijken:

vergoelijken verb (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)

  1. vergoelijken (bagatelliseren)
    pallier; minimiser; excuser
    • pallier verb (pallie, pallies, pallions, palliez, )
    • minimiser verb (minimise, minimises, minimisons, minimisez, )
    • excuser verb (excuse, excuses, excusons, excusez, )
  2. vergoelijken
    pardonner; excuser
    • pardonner verb (pardonne, pardonnes, pardonnons, pardonnez, )
    • excuser verb (excuse, excuses, excusons, excusez, )

Conjugations for vergoelijken:

o.t.t.
  1. vergoelijk
  2. vergoelijkt
  3. vergoelijkt
  4. vergoelijken
  5. vergoelijken
  6. vergoelijken
o.v.t.
  1. vergoelijkte
  2. vergoelijkte
  3. vergoelijkte
  4. vergoelijkten
  5. vergoelijkten
  6. vergoelijkten
v.t.t.
  1. heb vergoelijkt
  2. hebt vergoelijkt
  3. heeft vergoelijkt
  4. hebben vergoelijkt
  5. hebben vergoelijkt
  6. hebben vergoelijkt
v.v.t.
  1. had vergoelijkt
  2. had vergoelijkt
  3. had vergoelijkt
  4. hadden vergoelijkt
  5. hadden vergoelijkt
  6. hadden vergoelijkt
o.t.t.t.
  1. zal vergoelijken
  2. zult vergoelijken
  3. zal vergoelijken
  4. zullen vergoelijken
  5. zullen vergoelijken
  6. zullen vergoelijken
o.v.t.t.
  1. zou vergoelijken
  2. zou vergoelijken
  3. zou vergoelijken
  4. zouden vergoelijken
  5. zouden vergoelijken
  6. zouden vergoelijken
diversen
  1. vergoelijk!
  2. vergoelijkt!
  3. vergoelijkt
  4. vergoelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vergoelijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
excuser bagatelliseren; vergoelijken excuseren; goedpraten; rechtpraten; rechtvaardigen; verantwoorden; vergeven; vergiffenis schenken; verschonen; wettigen
minimiser bagatelliseren; vergoelijken bagatelliseren; kleiner maken; minder maken; minimaliseren; verkleinen
pallier bagatelliseren; vergoelijken verbloemen
pardonner vergoelijken excuseren; vergeven; vergiffenis schenken; verschonen