Dutch

Detailed Synonyms for aankomen in Dutch

aankomen:

aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)

  1. aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • de trein komt om drie uur aan1
    arriveren
    • arriveren verb (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)
  2. aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    aankomen; arriveren
    – na een reis ergens komen 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • de trein komt om drie uur aan1
    • arriveren verb (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)
      • onze gast is zojuist gearriveerd1
  3. aankomen
    aankomen; finishen; eindigen
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
    • finishen verb (finish, finisht, finishte, finishten, gefinisht)
    • eindigen verb (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
  4. aankomen
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; op visite gaan; langsgaan; aankomen
    • bezoeken verb (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen verb (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen verb (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • langsgaan verb (ga langs, gaat langs, ging langs, gingen langs, langsgegaan)
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  5. aankomen
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; op bezoek komen; opzoeken; inlopen; aankomen
    • bezoeken verb (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen verb (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen verb (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • opzoeken verb (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • inlopen verb (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  6. aankomen
    – dikker worden 1
    aankomen
    – dikker worden 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • ik ben 1 kilo aangekomen1
  7. aankomen
    – dikker worden 1
    aankomen
    – dikker worden 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • ik ben 1 kilo aangekomen1
  8. aankomen
    – even vastpakken, ergens met de handen aan zitten. 1
    aankomen
    – even vastpakken, ergens met de handen aan zitten. 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • je mag niet aan mijn zere arm komen!1
  9. aankomen
    – pijn doen 1
    aankomen
    – pijn doen 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • die klap kwam hard aan1
  10. aankomen
    – even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen 1
    aankomen; raken; aanraken
    – even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen 1
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • mijn arm doet pijn, je mag daar niet aankomen1
    • raken verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de ballon raakte de grond1
    • aanraken verb (raak aan, raakt aan, raakte aan, raakten aan, aangeraakt)
      • ik kan het niet hebben dat hij me aanraakt1

Conjugations for aankomen:

o.t.t.
  1. kom aan
  2. komt aan
  3. komt aan
  4. komen aan
  5. komen aan
  6. komen aan
o.v.t.
  1. kwam aan
  2. kwam aan
  3. kwam aan
  4. kwamen aan
  5. kwamen aan
  6. kwamen aan
v.t.t.
  1. ben aangekomen
  2. bent aangekomen
  3. is aangekomen
  4. zijn aangekomen
  5. zijn aangekomen
  6. zijn aangekomen
v.v.t.
  1. was aangekomen
  2. was aangekomen
  3. was aangekomen
  4. waren aangekomen
  5. waren aangekomen
  6. waren aangekomen
o.t.t.t.
  1. zal aankomen
  2. zult aankomen
  3. zal aankomen
  4. zullen aankomen
  5. zullen aankomen
  6. zullen aankomen
o.v.t.t.
  1. zou aankomen
  2. zou aankomen
  3. zou aankomen
  4. zouden aankomen
  5. zouden aankomen
  6. zouden aankomen
diversen
  1. kom aan!
  2. komt aan!
  3. aangekomen
  4. aankomende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aankomen [znw.] noun

  1. aankomen
    komen; aankomen; arriveren

Alternate Synonyms for "aankomen":


Antonyms for "aankomen":


Related Definitions for "aankomen":

  1. dikker worden1
    • ik ben 1 kilo aangekomen1
  2. even vastpakken, ergens met de handen aan zitten.1
    • je mag niet aan mijn zere arm komen!1
  3. pijn doen1
    • die klap kwam hard aan1
  4. even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen1
    • mijn arm doet pijn, je mag daar niet aankomen1
  5. na een reis ergens komen1
    • de trein komt om drie uur aan1

Related Synonyms for aankomen