Dutch

Detailed Synonyms for opsteken in Dutch

opsteken:

opsteken verb (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)

  1. opsteken
    leren; kennis opdoen; opsteken; meekrijgen; oppikken; meepikken
    • leren verb (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • opsteken verb (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)
    • meekrijgen verb (krijg mee, krijgt mee, kreeg mee, kregen mee, meegekregen)
    • oppikken verb (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • meepikken verb (pik mee, pikt mee, pikte mee, pikten mee, meegepikt)
  2. opsteken
    leren; verwerven; opsteken; aanleren; oppikken; eigen maken
    • leren verb (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • verwerven verb (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)
    • opsteken verb (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)
    • aanleren verb (leer aan, leert aan, leerde aan, leerden aan, aangeleerd)
    • oppikken verb (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
  3. opsteken
    aansteken; opsteken; sigaret opsteken
    • aansteken verb (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)
    • opsteken verb (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)

Conjugations for opsteken:

o.t.t.
  1. steek op
  2. steekt op
  3. steekt op
  4. steken op
  5. steken op
  6. steken op
o.v.t.
  1. stak op
  2. stak op
  3. stak op
  4. staken op
  5. staken op
  6. staken op
v.t.t.
  1. heb opgestoken
  2. hebt opgestoken
  3. heeft opgestoken
  4. hebben opgestoken
  5. hebben opgestoken
  6. hebben opgestoken
v.v.t.
  1. had opgestoken
  2. had opgestoken
  3. had opgestoken
  4. hadden opgestoken
  5. hadden opgestoken
  6. hadden opgestoken
o.t.t.t.
  1. zal opsteken
  2. zult opsteken
  3. zal opsteken
  4. zullen opsteken
  5. zullen opsteken
  6. zullen opsteken
o.v.t.t.
  1. zou opsteken
  2. zou opsteken
  3. zou opsteken
  4. zouden opsteken
  5. zouden opsteken
  6. zouden opsteken
en verder
  1. is opgestoken
  2. zijn opgestoken
diversen
  1. steek op!
  2. steekt op!
  3. opgestoken
  4. opstekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opsteken [znw.] noun

  1. opsteken
    opsteken; omhoog steken

Related Synonyms for opsteken