Dutch

Detailed Synonyms for schenken in Dutch

schenken:

schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)

  1. schenken
    schenken; cadeau geven; cadeau doen
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • cadeau geven verb (geef cadeau, geeft cadeau, gaf cadeau, gaven cadeau, cadeau gegeven)
  2. schenken
    geven; schenken; doneren
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren verb (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)
  3. schenken
    schenken; gieten; uitstorten
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • gieten verb (giet, giette, gietten, gegoten)
    • uitstorten verb (stort uit, stortte uit, stortten uit, uitgestort)
  4. schenken
    verstrekken; verlenen; geven; schenken
    • verstrekken verb (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  5. schenken
    bijgieten; serveren; inschenken; tappen; intappen; schenken
    • bijgieten verb (giet bij, goot bij, goten bij, bijgegoten)
    • serveren verb (serveer, serveert, serveerde, serveerden, geserveerd)
    • inschenken verb (schenk in, schenkt in, schonk in, schonken in, ingeschonken)
    • tappen verb (tap, tapt, tapte, tapten, getapt)
    • intappen verb
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  6. schenken
    – aan iemand overhandigen die het mag houden 1
    geven; schenken; weggeven
    – aan iemand overhandigen die het mag houden 1
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
      • hij gaf mij een doos bonbons toen ik jarig was1
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
      • hij heeft mij een gouden horloge geschonken1
    • weggeven verb (geef weg, geeft weg, gaf weg, gaven weg, weggegeven)
      • dat oude horloge heb ik weggegeven1
  7. schenken
    – overgieten in iets anders 1
    schenken
    – overgieten in iets anders 1
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
      • hij schonk mijn kopje nog eens vol1

Conjugations for schenken:

o.t.t.
  1. schenk
  2. schenkt
  3. schenkt
  4. schenken
  5. schenken
  6. schenken
o.v.t.
  1. schonk
  2. schonk
  3. schonk
  4. schonken
  5. schonken
  6. schonken
v.t.t.
  1. heb geschonken
  2. hebt geschonken
  3. heeft geschonken
  4. hebben geschonken
  5. hebben geschonken
  6. hebben geschonken
v.v.t.
  1. had geschonken
  2. had geschonken
  3. had geschonken
  4. hadden geschonken
  5. hadden geschonken
  6. hadden geschonken
o.t.t.t.
  1. zal schenken
  2. zult schenken
  3. zal schenken
  4. zullen schenken
  5. zullen schenken
  6. zullen schenken
o.v.t.t.
  1. zou schenken
  2. zou schenken
  3. zou schenken
  4. zouden schenken
  5. zouden schenken
  6. zouden schenken
en verder
  1. ben geschonken
  2. bent geschonken
  3. is geschonken
  4. zijn geschonken
  5. zijn geschonken
  6. zijn geschonken
diversen
  1. schenk!
  2. schenkt!
  3. geschonken
  4. schenkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "schenken":


Antonyms for "schenken":


Related Definitions for "schenken":

  1. aan iemand overhandigen die het mag houden1
    • hij heeft mij een gouden horloge geschonken1
  2. overgieten in iets anders1
    • hij schonk mijn kopje nog eens vol1

Related Synonyms for schenken