Dutch

Detailed Synonyms for zeur in Dutch

zeur:

zeur [de ~] noun

  1. de zeur
    de geitenbreier; de zeikerd; de zemel; de zeurpiet; de zeur; de zeurkous

Related Words for "zeur":


zeur form of zeuren:

zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)

  1. zeuren
    zeuren; klagen
    • zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
    • klagen verb (klaag, klaagt, klaagde, klaagden, geklaagd)
  2. zeuren
    zeuren; drammen; aandringen; doordrukken; doordrammen
    • zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
    • drammen verb (dram, dramt, dramde, dramden, gedramd)
    • aandringen verb (dring aan, dringt aan, drong aan, drongen aan, aangedrongen)
    • doordrukken verb (druk door, drukt door, drukte door, drukten door, doorgedrukt)
    • doordrammen verb (dram door, dramt door, dramde door, dramden door, doorgedramd)
  3. zeuren
    kankeren; zeuren
    • kankeren verb (kanker, kankert, kankerde, kankerden, gekankerd)
    • zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
  4. zeuren
    hannesen; zeiken; teuten; dralen; treuzelen; talmen; drentelen; aarzelen; zaniken; druilen; zeuren
    • hannesen verb
    • zeiken verb (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
    • teuten verb (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen verb (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • treuzelen verb (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen verb (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen verb (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • aarzelen verb (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • zaniken verb (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)
    • druilen verb (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
    • zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
  5. zeuren
    – er op een vervelende manier telkens weer over praten of om vragen 1
    zeuren
    – er op een vervelende manier telkens weer over praten of om vragen 1
    • zeuren verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)
      • de kinderen zeuren om snoep1

Conjugations for zeuren:

o.t.t.
  1. zeur
  2. zeurt
  3. zeurt
  4. zeuren
  5. zeuren
  6. zeuren
o.v.t.
  1. zeurde
  2. zeurde
  3. zeurde
  4. zeurden
  5. zeurden
  6. zeurden
v.t.t.
  1. heb gezeurd
  2. hebt gezeurd
  3. heeft gezeurd
  4. hebben gezeurd
  5. hebben gezeurd
  6. hebben gezeurd
v.v.t.
  1. had gezeurd
  2. had gezeurd
  3. had gezeurd
  4. hadden gezeurd
  5. hadden gezeurd
  6. hadden gezeurd
o.t.t.t.
  1. zal zeuren
  2. zult zeuren
  3. zal zeuren
  4. zullen zeuren
  5. zullen zeuren
  6. zullen zeuren
o.v.t.t.
  1. zou zeuren
  2. zou zeuren
  3. zou zeuren
  4. zouden zeuren
  5. zouden zeuren
  6. zouden zeuren
diversen
  1. zeur!
  2. zeurt!
  3. gezeurd
  4. zeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "zeuren":


Alternate Synonyms for "zeuren":


Related Definitions for "zeuren":

  1. er op een vervelende manier telkens weer over praten of om vragen1
    • de kinderen zeuren om snoep1