Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanspraak maken op:


Dutch

Detailed Translations for aanspraak maken op from Dutch to Swedish

aanspraak maken op:

aanspraak maken op verb

  1. aanspraak maken op (opeisen; eisen; vorderen; rekwireren; opvorderen)
    kräva; fordra; påstå; göra gällande
    • kräva verb (kräver, krävde, krävt)
    • fordra verb (fordrar, fordrade, fordrat)
    • påstå verb (påstår, påstod, påstått)
    • göra gällande verb (gör gällande, gjorde gällande, gjort gällande)

aanspraak maken op [znw.] noun

  1. aanspraak maken op (claim)
    krav; påstående

Translation Matrix for aanspraak maken op:

NounRelated TranslationsOther Translations
krav aanspraak maken op; claim aanspraken; benodigdheid; materiaal; must; opvragen; opvraging; pretentie; vereiste
påstående aanspraak maken op; claim bewering; requisitoir; stelling
VerbRelated TranslationsOther Translations
fordra aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; aanvragen; eisen; inmanen; invorderen; opvragen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
göra gällande aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen inspannen; moeite geven
kräva aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; eisen; inmanen; invorderen; vereisen; vergen; verlangen; vorderen
påstå aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen

Related Translations for aanspraak maken op