Dutch

Detailed Translations for ontzien from Dutch to Swedish

ontzien:

ontzien verb (ontzie, ontziet, ontzag, ontzagen, ontzien)

  1. ontzien (in acht nemen; verschonen; sparen)
    spara; tänka över
    • spara verb (sparar, sparade, sparat)
    • tänka över verb (tänker över, tänkte över, tänkt över)

Conjugations for ontzien:

o.t.t.
  1. ontzie
  2. ontziet
  3. ontziet
  4. ontzien
  5. ontzien
  6. ontzien
o.v.t.
  1. ontzag
  2. ontzag
  3. ontzag
  4. ontzagen
  5. ontzagen
  6. ontzagen
v.t.t.
  1. heb ontzien
  2. hebt ontzien
  3. heeft ontzien
  4. hebben ontzien
  5. hebben ontzien
  6. hebben ontzien
v.v.t.
  1. had ontzien
  2. had ontzien
  3. had ontzien
  4. hadden ontzien
  5. hadden ontzien
  6. hadden ontzien
o.t.t.t.
  1. zal ontzien
  2. zult ontzien
  3. zal ontzien
  4. zullen ontzien
  5. zullen ontzien
  6. zullen ontzien
o.v.t.t.
  1. zou ontzien
  2. zou ontzien
  3. zou ontzien
  4. zouden ontzien
  5. zouden ontzien
  6. zouden ontzien
en verder
  1. ben ontzien
  2. bent ontzien
  3. is ontzien
  4. zijn ontzien
  5. zijn ontzien
  6. zijn ontzien
diversen
  1. ontzie!
  2. ontziet!
  3. ontzien
  4. ontziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontzien:

NounRelated TranslationsOther Translations
iakttagande eerbiediging; ontzien inachtneming
tänka över peinzer
vördnadsfull uppmärksamhet eerbiediging; ontzien
VerbRelated TranslationsOther Translations
spara in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen achterhouden; archiveren; behouden; besparen; bespreken; bewaren; geld besparen; matigen; minder gebruiken; opbergen; opslaan; opsparen; opzijleggen; reis boeken; reserveren; terughouden; vastleggen; zuinig zijn
tänka över in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen aarzelen; afwegen; beschouwen; doordenken; dubben; overdenken; overwegen; talmen; weifelen; wikken en wegen

Related Translations for ontzien