German

Detailed Translations for befördern from German to Dutch

befördern:

befördern verb (befördere, beförderst, befördert, beförderte, befördertet, befördert)

  1. befördern (avancieren)
    bevorderen; promoveren
    • bevorderen verb (bevorder, bevordert, bevorderde, bevorderden, bevorderd)
    • promoveren verb (promoveer, promoveert, promoveerde, promoveerden, gepromoveerd)
  2. befördern (avancieren)
    promoten; avanceren; helpen
    • promoten verb (promoot, promootte, promootten, gepromoot)
    • avanceren verb (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
    • helpen verb (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
  3. befördern (transportieren; hinüberbringen; hinüberfahren)
    vervoeren; iets transporteren
  4. befördern (transportieren; übertragen)
    vervoeren; transporteren
    • vervoeren verb (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
    • transporteren verb (transporteer, transporteert, transporteerde, transporteerden, getransporteerd)
  5. befördern (kommunizieren; hinüberbringen; transportieren)
    communiceren; overbrengen
    • communiceren verb (communiceer, communiceert, communiceerde, communiceerden, gecommuniceerd)
    • overbrengen verb (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)

Conjugations for befördern:

Präsens
  1. befördere
  2. beförderst
  3. befördert
  4. beförderen
  5. befördert
  6. beförderen
Imperfekt
  1. beförderte
  2. befördertest
  3. beförderte
  4. beförderten
  5. befördertet
  6. beförderten
Perfekt
  1. habe befördert
  2. hast befördert
  3. hat befördert
  4. haben befördert
  5. habt befördert
  6. haben befördert
1. Konjunktiv [1]
  1. befördere
  2. beförderest
  3. befördere
  4. beförderen
  5. beförderet
  6. beförderen
2. Konjunktiv
  1. beförderte
  2. befördertest
  3. beförderte
  4. beförderten
  5. befördertet
  6. beförderten
Futur 1
  1. werde befördern
  2. wirst befördern
  3. wird befördern
  4. werden befördern
  5. werdet befördern
  6. werden befördern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde befördern
  2. würdest befördern
  3. würde befördern
  4. würden befördern
  5. würdet befördern
  6. würden befördern
Diverses
  1. beförder!
  2. befördert!
  3. beförderen Sie!
  4. befördert
  5. beförderend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for befördern:

NounRelated TranslationsOther Translations
bevorderen Anbauen; Fördern; Kultivieren
overbrengen Angeben; Klatschen; Zutragen
VerbRelated TranslationsOther Translations
avanceren avancieren; befördern durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen
bevorderen avancieren; befördern
communiceren befördern; hinüberbringen; kommunizieren; transportieren eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen
helpen avancieren; befördern Gutes tun; beistehen; beitragen; einspringen; entlasten; gutes tun; helfen; mildtätig sein; mithelfen; sekundieren; stützen; wohltätigkeit verrichten
iets transporteren befördern; hinüberbringen; hinüberfahren; transportieren
overbrengen befördern; hinüberbringen; kommunizieren; transportieren übersetzen; übertragen
promoten avancieren; befördern
promoveren avancieren; befördern
transporteren befördern; transportieren; übertragen
vervoeren befördern; hinüberbringen; hinüberfahren; transportieren; übertragen verführen; verlegen; verleiten; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen

Synonyms for "befördern":


Wiktionary Translations for befördern:

befördern
verb
  1. -
befördern
verb
  1. een hogere rang verlenen aan iemand
  2. personen of objecten naar een andere plek brengen

Cross Translation:
FromToVia
befördern overdragen convey — to carry
befördern promotie maken; promoveren; bevorderen promote — raise someone to a more important, responsible, or remunerative job or rank
befördern overbrengen; voeren; vervoeren; transporteren transport — carry or bear from one place to another
befördern afzenden; expediëren; verzenden expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.
befördern accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen favorisertraiter avec les signes d’une préférence ou d'une bienveillance marquer.
befördern accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; in kassen kweken; murw maken forcerbriser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
befördern terugzetten; verhaasten; vervroegen; accelereren; bespoedigen; versnellen hâter — Faire avancer vite, accélérer.
befördern dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
befördern bevorderen; promoveren promouvoir — Élever à quelque grade, à quelque dignité d’un rang supérieur.
befördern accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; afgooien; afwerpen; uitgooien précipiterjeter, faire tomber d’un lieu élevé.
befördern overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren; terugbrengen; uitstellen reporter — Traductions à trier suivant le sens
befördern overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren transporterporter d’un lieu dans un autre.