Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Spat:
  2. spät:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for spät:
    • late
Dutch to German:   more detail...
  1. spat:
  2. spatten:


German

Detailed Translations for spät from German to Dutch

Spat:

Spat [der ~] noun

  1. der Spat
    het spaat

Translation Matrix for Spat:

NounRelated TranslationsOther Translations
spaat Spat

spät:

spät adj

  1. spät
    laat

Translation Matrix for spät:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
laat spät

Synonyms for "spät":


Wiktionary Translations for spät:

spät
adjective
  1. zeitlich fortgeschritten, kurz vor Schluss, gegen Ende
spät
adjective
  1. 's avonds, 's nachts

Cross Translation:
FromToVia
spät laat; late late — near the end of a period of time
spät laat; late late — near the end of the day
spät laat; late late — at the end of a period
spät laat late — proximate in time
spät achterlopen; achter zijn; over tijd zijn; te laat zijn tarder — Arriver tard ; être lent à venir.



Dutch

Detailed Translations for spät from Dutch to German

spät form of spat:

spat [de ~] noun

  1. de spat (vlek; nop; stip; )
    der Fleck; der Klecks
  2. de spat (spatter)
    der Spritzer; der Klecks; der Tüpfel

Translation Matrix for spat:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fleck moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje bon; coupon; smet; uitstrijkje; vlek; vuile plek; zwabber
Klecks moesje; nop; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; smet; uitstrijkje; vlek; vuile plek; zwabber
Spritzer spat; spatter drugsverslaafde die spuit; scheutje; spuiter
Tüpfel spat; spatter spikkel; zwabber

Related Words for "spat":


spatten:

spatten verb (spat, spatte, spatten, gespat)

  1. spatten (spetteren)
    spritzen
    • spritzen verb (spritze, spritzt, spritzte, spritztet, gespritzt)

Conjugations for spatten:

o.t.t.
  1. spat
  2. spat
  3. spat
  4. spatten
  5. spatten
  6. spatten
o.v.t.
  1. spatte
  2. spatte
  3. spatte
  4. spatten
  5. spatten
  6. spatten
v.t.t.
  1. heb gespat
  2. hebt gespat
  3. heeft gespat
  4. hebben gespat
  5. hebben gespat
  6. hebben gespat
v.v.t.
  1. had gespat
  2. had gespat
  3. had gespat
  4. hadden gespat
  5. hadden gespat
  6. hadden gespat
o.t.t.t.
  1. zal spatten
  2. zult spatten
  3. zal spatten
  4. zullen spatten
  5. zullen spatten
  6. zullen spatten
o.v.t.t.
  1. zou spatten
  2. zou spatten
  3. zou spatten
  4. zouden spatten
  5. zouden spatten
  6. zouden spatten
en verder
  1. ben gespat
  2. bent gespat
  3. is gespat
  4. zijn gespat
  5. zijn gespat
  6. zijn gespat
diversen
  1. spat!
  2. spatt!
  3. gespat
  4. spattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spatten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
spritzen spatten; spetteren begieten; besproeien; hardlopen; injecteren; met spuit een medicijn toedienen; met water spelen; opspatten; prikken; rennen; spuiten; steken; steken geven; tempo maken; uitspuiten; water geven

Related Words for "spatten":