Summary
French to Dutch: more detail...
-
saisir:
- grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten; klauwen; aanpakken; aanvatten; toeslaan; begrijpen; snappen; inzien; met het verstand vatten; aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen; realiseren; onderkennen; beseffen; doorzien; opvangen; wat neervalt opvangen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; vastpakken; vastnemen; omklemmen; klemmen; knellen; intrigeren; fascineren; boeien; onderscheppen; ondervangen; afvangen; onderweg opvangen; frapperen; ketenen; binden; kluisteren; verstaan; toegrijpen; zich bedienen; ingrijpen; toetasten; aanklampen; vastklampen; doorzien hebben; verkrijgen; te pakken krijgen; iets bemachtigen; bevangen; in hechtenis nemen; verbeurdverklaren; doorkrijgen; beginnen te snappen; omspannen; met handen omvatten
-
Wiktionary:
- saisir → vatten, grijpen, halen, inslaan, teisteren, beetkrijgen, beetnemen, pakken, vangen, vastpakken, bemachtigen, aangrijpen, vastgrijpen, vastleggen, gewaar worden, merken, bemerken, vernemen, waarnemen, begrijpen, raken, treffen, aanbraden, aanslaan, confisqueren, in beslag nemen, verbeurd verklaren
- saisir → vastpakken, grijpen, snappen, begrijpen, vangen, pakken, aangrijpen, bevatten
French
Detailed Translations for saisir from French to Dutch
saisir:
saisir verb (saisis, saisit, saisissons, saisissez, saisissent, saisissais, saisissait, saisissions, saisissiez, saisissaient, saisîmes, saisîtes, saisirent, saisirai, saisiras, saisira, saisirons, saisirez, saisiront)
-
saisir (prendre; entendre; attraper; prendre au piège; pincer; s'emparer de)
-
saisir
-
saisir (attaquer)
-
saisir (comprendre; se rendre compte; voir; piger; concevoir; réaliser)
-
saisir (arrêter; enchaîner; écrouer; prendre; mettre en état d'arrestation)
-
saisir (se rendre compte; concevoir; percevoir; reconnaître; entendre; voir; percer)
-
saisir (priser)
-
saisir (empoigner; attraper; prendre; s'accrocher à)
-
saisir (coincer; serrer; pincer; presser; tordre; comprimer; happer; compresser)
-
saisir (fasciner; captiver; passer les menottes; prendre; lier; relier; enchaîner; obséder; ligoter)
-
saisir (intercepter; attraper)
-
saisir (produire une vive impression; étonner; frapper; impressionner; attirer)
-
saisir (enchaîner; lier; prendre; joindre; captiver; passer les menottes; relier; ligoter)
-
saisir (comprendre; concevoir)
-
saisir (se servir; prendre)
-
saisir (prendre; attraper; se cramponner à; clouer; empoigner; coller à; s'accrocher à)
-
saisir (comprendre; concevoir; entendre; piger)
-
saisir (s'emparer de; obtenir; recevoir; acquérir; gagner; remporter; prendre; réaliser; usurper; capturer; se saisir de; se rendre maître de)
verkrijgen; te pakken krijgen; iets bemachtigen-
te pakken krijgen verb (krijg te pakken, krijgt te pakken, kreeg te pakken, kregen te pakken, te pakken gekregen)
-
iets bemachtigen verb
-
saisir (prendre)
-
saisir (faire prisonnier; attraper; arrêter; mettre sous les verrous; capturer)
gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen-
gevangennemen verb
-
in hechtenis nemen verb (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
-
-
saisir (attraper)
te pakken krijgen-
te pakken krijgen verb (krijg te pakken, krijgt te pakken, kreeg te pakken, kregen te pakken, te pakken gekregen)
-
-
saisir (confisquer)
verbeurdverklaren-
verbeurdverklaren verb (verklaar verbeurd, verklaart verbeurd, verklaarde verbeurd, verklaarden verbeurd, verbeurd verklaard)
-
-
saisir (commencer à comprendre; comprendre; piger)
-
saisir (empoigner)
Conjugations for saisir:
Présent
- saisis
- saisis
- saisit
- saisissons
- saisissez
- saisissent
imparfait
- saisissais
- saisissais
- saisissait
- saisissions
- saisissiez
- saisissaient
passé simple
- saisis
- saisis
- saisit
- saisîmes
- saisîtes
- saisirent
futur simple
- saisirai
- saisiras
- saisira
- saisirons
- saisirez
- saisiront
subjonctif présent
- que je saisisse
- que tu saisisses
- qu'il saisisse
- que nous saisissions
- que vous saisissiez
- qu'ils saisissent
conditionnel présent
- saisirais
- saisirais
- saisirait
- saisirions
- saisiriez
- saisiraient
passé composé
- ai saisi
- as saisi
- a saisi
- avons saisi
- avez saisi
- ont saisi
divers
- saisis!
- saisissez!
- saisissons!
- saisi
- saisissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Translation Matrix for saisir:
Synonyms for "saisir":
Wiktionary Translations for saisir:
saisir
Cross Translation:
verb
saisir
-
Prendre vivement.
- saisir → vatten; grijpen; halen; inslaan; teisteren; beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; bemachtigen; aangrijpen; vastgrijpen
-
Inscrire de façon à avoir une trace tangible.
- saisir → vastleggen
-
Discerner, comprendre.
-
Représenter, croquer avec exactitude.
-
Mode de cuisson
- saisir → aanbraden
-
Arrêter, retenir par voie de saisie.
- saisir → aanslaan; confisqueren; in beslag nemen; verbeurd verklaren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• saisir | → vastpakken; grijpen | ↔ grasp — to grip |
• saisir | → snappen; begrijpen | ↔ grasp — to understand |
• saisir | → grijpen | ↔ grip — to take hold |
• saisir | → grijpen; vangen; pakken | ↔ seize — grab |
• saisir | → grijpen; aangrijpen | ↔ seize — take advantage |
• saisir | → begrijpen; bevatten | ↔ erfassen — (transitiv) das wesentliche einer Sache verstehen |