Summary
Dutch to German: more detail...
- manen:
- man:
-
Wiktionary:
- manen → mahnen, verwarnen, warnen, anhalten, ermahnen, Manen, verweisen, rügen, engagieren, schelten, vorwerfen, Vorwürfe machen, brausen, sausen, zischen, bevorstehen, dräuhen, drohen, bedrohen, nehmen, wegnehmen, einnehmen, wiedererwerben, wiedererlangen
- man → Mann, Ehemann, Mensch, Blindgänger
- man → Ehemann, Mann, Gatte, Gemahl, Herr, Gespons
Dutch
Detailed Translations for manen from Dutch to German
manen:
-
manen (vermanen; waarschuwen; berispen; terechtwijzen)
-
manen (aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren)
-
manen (iemand aansporen)
-
manen (met aandrang herinneren; rappelleren)
Conjugations for manen:
o.t.t.
- maan
- maant
- maant
- manen
- manen
- manen
o.v.t.
- maande
- maande
- maande
- maanden
- maanden
- maanden
v.t.t.
- heb gemaand
- hebt gemaand
- heeft gemaand
- hebben gemaand
- hebben gemaand
- hebben gemaand
v.v.t.
- had gemaand
- had gemaand
- had gemaand
- hadden gemaand
- hadden gemaand
- hadden gemaand
o.t.t.t.
- zal manen
- zult manen
- zal manen
- zullen manen
- zullen manen
- zullen manen
o.v.t.t.
- zou manen
- zou manen
- zou manen
- zouden manen
- zouden manen
- zouden manen
en verder
- ben gemaand
- bent gemaand
- is gemaand
- zijn gemaand
- zijn gemaand
- zijn gemaand
diversen
- maan!
- maant!
- gemaand
- manend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for manen:
Related Words for "manen":
Wiktionary Translations for manen:
manen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• manen | → verwarnen; warnen | ↔ caution — to warn |
• manen | → anhalten; ermahnen | ↔ exhort — urge |
• manen | → Manen | ↔ manes — spirits of the dead |
• manen | → ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; engagieren | ↔ engager — mettre en gage, donner en gage. |
• manen | → ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen | ↔ exhorter — exciter, encourager par ses paroles. |
• manen | → ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; schelten; vorwerfen; Vorwürfe machen; brausen; sausen; zischen; bevorstehen; dräuhen; drohen; bedrohen | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• manen | → nehmen; wegnehmen; einnehmen; wiedererwerben; wiedererlangen | ↔ reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général) |
• manen | → ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; schelten; vorwerfen; Vorwürfe machen | ↔ réprimander — reprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute. |
manen form of man:
-
de man (kerel; knakker; knul; vent; gozer; gast)
-
de man (manspersoon; vent; kerel)
-
de man (echtgenoot; gade; eega)
-
de man (echtgenoot; partner; eega; levensgezel; levenspartner)
-
de man
Translation Matrix for man:
Related Words for "man":
Synonyms for "man":
Antonyms for "man":
Related Definitions for "man":
Wiktionary Translations for man:
man
Cross Translation:
noun
man
noun
-
erwachsener, männlicher Mensch
-
-
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• man | → Ehemann; Mann; Gatte; Gemahl | ↔ husband — male partner in marriage |
• man | → Mann | ↔ male — human of masculine sex or gender |
• man | → Herr; Mann | ↔ man — adult male human |
• man | → Mann | ↔ homme — Être humain adulte de sexe masculin. |
• man | → Ehemann; Gatte; Gemahl; Gespons | ↔ mari — époux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal. |
• man | → Mann | ↔ mâle — homme dans l’espèce humaine. |
• man | → Gemahl; Ehemann; Gatte; Gespons | ↔ époux — conjoint ; mari. |