Dutch
Detailed Translations for haak from Dutch to Spanish
haak:
Translation Matrix for haak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
aldabilla | haak; ophanghaak; tekenhaak | |
anzuelo | haak; ophanghaak; tekenhaak | aas; angel; gifangel; klinknagel; loer; lokaas; lokmiddel; lokvogel; nagel; spijker; streek; vishaak; weerhaak |
bichero | haak; ophanghaak; tekenhaak | |
botador | haak; tekenhaak | bootshaak |
corchete | haak; ophanghaak | bracket |
escuadra | haak; ophanghaak | 3-hoekige scheur; eskader; smaldeel; tekendriehoek; vlooteskader; winkelhaak |
ganchito | haak; ophanghaak; tekenhaak | |
gancho | haak; ophanghaak; tekenhaak | aanbrenger; aanlokker; haakje; klantenlokker; klem; klemhaak; kram; ophanghaakje; runner; spanhaak; stoepier; wielklem |
gancho para colgar | haak; ophanghaak | |
garfio | haak; ophanghaak; tekenhaak | klem; klemhaak; kram |
horquilla | haak; tekenhaak | aftakking; driesprong; haarspeld; haarspeldje; splitsing; vertakking; wegsplitsing |
percha | haak; ophanghaak; tekenhaak | kapstok; kledingstandaard; kleerhanger; knaapje |
Other | Related Translations | Other Translations |
percha | baars |
Related Words for "haak":
Related Definitions for "haak":
Wiktionary Translations for haak:
haak
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• haak | → broche; hebilla; corchete; manija | ↔ clasp — fastener or holder |
• haak | → gancho; garfio | ↔ hook — rod bent into a curved shape |
• haak | → anzuelo | ↔ hook — fishhook |
• haak | → gancho | ↔ Haken — geschwungen oder eckig gekrümmte Vorrichtung zum Aufhängen oder Einhaken von Objekten, meist aus Metall, Holz oder Kunststoff geformt. |
• haak | → gancho; garfio | ↔ crochet — Petit morceau de métal recourbé servant à accrocher ou attacher quelque chose. |
haken:
-
haken
enganchar; hacer ganchillo; anhelar; ansiar-
enganchar verb
-
hacer ganchillo verb
-
anhelar verb
-
ansiar verb
-
Conjugations for haken:
o.t.t.
- haak
- haakt
- haakt
- haken
- haken
- haken
o.v.t.
- haakte
- haakte
- haakte
- haakten
- haakten
- haakten
v.t.t.
- heb gehaakt
- hebt gehaakt
- heeft gehaakt
- hebben gehaakt
- hebben gehaakt
- hebben gehaakt
v.v.t.
- had gehaakt
- had gehaakt
- had gehaakt
- hadden gehaakt
- hadden gehaakt
- hadden gehaakt
o.t.t.t.
- zal haken
- zult haken
- zal haken
- zullen haken
- zullen haken
- zullen haken
o.v.t.t.
- zou haken
- zou haken
- zou haken
- zouden haken
- zouden haken
- zouden haken
en verder
- ben gehaakt
- bent gehaakt
- is gehaakt
- zijn gehaakt
- zijn gehaakt
- zijn gehaakt
diversen
- haak!
- haakt!
- gehaakt
- hakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de haken (tekenhaken)
Translation Matrix for haken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
enganchar | vasthaken | |
enganche | aanhaken; haken | dissel; inpalming; pijlen; schachten; stelen |
escuadras te | haken; tekenhaken | |
tes | haken; tekenhaken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anhelar | haken | een sterke begeerte hebben naar; hijgen; hongeren naar; hunkeren; kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken; sterk verlangen; zwaar ademhalen |
ansiar | haken | een sterke begeerte hebben naar; hongeren naar; kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken |
enganchar | haken | aanhaken; aanhangen; aankoppelen; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen |
hacer ganchillo | haken |
Related Words for "haken":
Wiktionary Translations for haken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• haken | → enganchar | ↔ hook — to attach a hook |
• haken | → enganchar; colgar | ↔ accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général). |
• haken | → gancho; garfio | ↔ crochet — Petit morceau de métal recourbé servant à accrocher ou attacher quelque chose. |