Noun | Related Translations | Other Translations |
apuro
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
gelazer; narigheid; trammelant
|
bar
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
café; café-hotel; espressobar; foyer; frituur; gelagkamer; herberg; knijp; koffiehuis; koffiekamer; koffieshop; kroeg; lunchlokaliteit; lunchroom; patatkraam; tapperij; taveerne; theehuis; uitspanning
|
barra
|
bar; buffet; drankbuffet; spon; tap; tapkast; toog
|
balk; balkonhek; balustrade; band; boekdeel; chocolade; chocoladereep; deel; gelid; geluidsniveau; kuip; reep; rij; spijl; staaf; stijl; tobbe; tralie; uitspanning; volume; waskuip; zitstang; zitstok; zitstok om te wandelen
|
bayuca
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
knijp; uitspanning
|
bufe
|
bar; buffet; drankbuffet; spon; tap; tapkast; toog
|
buffet; koud buffet; uitspanning
|
cafetería
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
bistro; cafetaria; café; café-hotel; coffeeshop; eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; eetzaal; espressobar; frituur; gelagkamer; herberg; kantine; knijp; koffiehuis; koffieshop; koffietent; kroeg; lunchlokaliteit; lunchroom; patatkraam; restaurant; restauratie; restauratiezaal; schaftlokaal; snackbar; snelbuffet; stationsrestauratie; tapperij; taveerne; tearoom; theehuis; theesalon; uitspanning
|
café
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
biercafé; café; espressobar; frituur; gelagkamer; koffie; koffiehuis; koffieshop; patatkraam; theehuis; uitspanning
|
establecimiento
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
café-hotel; grondlegging; herberg; het stichten; instelling; knijp; nederzetting; oprichting; stichting; vestiging
|
local
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
café-hotel; herberg; knijp; leslokaal; lokaal; schoollokaal; vaklokaal
|
masilla
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
hokje; hol; hol van een dier; knijp; leger; plamuur; plamuursel; schuilplaats; stopverf
|
merendero
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
lunchlokaliteit; lunchroom; strandtent; uitspanning
|
mesón
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
café-hotel; herberg; knijp; uitspanning
|
miserable
|
|
ellendeling; galbak; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; proleet; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk; vlegel
|
mostrador
|
bar; buffet; drankbuffet; spon; tap; tapkast; toog
|
balie; counter; incheckbalie; toog; toonbank
|
pegamento
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
hokje; hol; hol van een dier; kit; kleefmiddel; kleefpasta; kleefstof; knijp; leger; lijm; plak; plakmiddel; plaksel; schuilplaats
|
pobre
|
|
arme drommel; armoedzaaiers; bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; ongelukkige; pauper; stakkerd; sukkelaar
|
posada
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
buitencafé; café-hotel; herberg; knijp; uitspanning; uitspanningsoord
|
restaurante
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
buitencafé; eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; lunchlokaliteit; lunchroom; restaurant; restauratie; uitspanning
|
sala
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
aparte vergaderruimte; café-hotel; grote kamer; herberg; knijp; ruimte; veranda; zaal
|
salón de té
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
espressobar; koffiehuis; koffieshop; lunchlokaliteit; lunchroom; restauratie; stationsrestauratie; tearoom; theehuis; theesalon; uitspanning
|
taberna
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
café; café-hotel; eetcafé; eetgelegenheid; eethuis; eethuisje; gelagkamer; herberg; knijp; kroeg; restaurant; restauratie; tapperij; taveerne; uitspanning
|
tasca
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
café; café-hotel; herberg; knijp; kroeg; tapperij; taveerne; uitspanning
|
tenedor
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
espressobar; koffiehuis; koffieshop; restauratie; stationsrestauratie; tearoom; theehuis; theesalon; uitspanning
|
venta
|
bar; café; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne
|
afzet; buitencafé; knijp; omzet; uitspanning; verkoop
|
-
|
café; kroeg
|
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
local
|
|
hier en daar; lokaal; on-premises; plaatselijk; plaatsgebonden
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abominable
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
afgrijselijk; afschuwelijk; akelig; armzalig; atheïstisch; bedonderd; belazerd; beroerd; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; goddeloos; godloos; gruwelijk; karig; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; ontzettend; pover; schamel; schandalig; schandelijk; schraal; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; verfoeilijk; verschrikkelijk; vreselijk
|
calvo
|
bar; onbegroeid
|
kaal; kaalhoofdig; onbehaard; zonder haar
|
deplorable
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
armzalig; bedonderd; bedrukt; beklagenswaardig; belazerd; beroerd; betreurenswaardig; deerlijk; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; ernstig; gedrukt; godgeklaagd; grauw; hemeltergend; jammer; jammerlijk; karig; kwalijk; lamlendig; mager; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; pover; rouwig; schamel; schraal; sneu; somber; spijtig; stakkerig; teleurstellend; ten hemel schreiend; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; triest; troosteloos; van bedenkelijke aard; verdrietig; vreugdeloos; week; zeer ergerlijk; zielig; zwak
|
lamentable
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
akelig; armoedig; bedonderd; bedrukt; belazerd; beroerd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; deerlijk; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; excessief; extreem; flodderig; gedrukt; haveloos; heel erg; hogelijk; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; pover; rouwig; schamel; sjofel; sjofeltjes; somber; ten zeerste; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; uitermate; uiterst; verdrietig; verlopen; week; zeer; zwak
|
miserable
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
armoedig; armzalig; bedonderd; belazerd; beroerd; deerlijk; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; flodderig; haveloos; lamlendig; lamzalig; luizig; meelijwekkend; miserabel; ontzettend; pover; rouwig; schamel; schooierig; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; sjofel; sjofeltjes; treurig; verdrietig; verlopen; verschrikkelijk; vreselijk
|
mísero
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
armoedig; bekaaid; dun; er bekaaid afkomen; flodderig; geen vet op de botten hebbende; haveloos; iel; mager; pover; rouwig; schamel; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; treurig; verdrietig; verlopen
|
pobre
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bekaaid; berooid; deerlijk; deplorabel; dun; ellendig; er bekaaid afkomen; flodderig; geen vet op de botten hebbende; haveloos; iel; karig; krap; luizig; luttel; mager; meelijwekkend; miserabel; niet overvloedig; onbemiddeld; ongegoed; onvermogend; pover; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen; weinig
|
terrible
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
afgrijselijk; afschrikwekkend; afschuwelijk; afschuwwekkend; barbaars; beestachtig; bruut; dreigend; eng; godgeklaagd; gruwelijk; hemeltergend; ijzingwekkend; inhumaan; monsterlijk; onmenselijk; ontzettend; schandalig; schandelijk; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; schromelijk; ten hemel schreiend; verfoeilijk; verschrikkelijk; vreselijk; week; wreed; zeer ergerlijk; zwak
|
triste
|
armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; rampzalig
|
aan een ziekte lijdend; bedroefd; bedroevend; bedrukt; deerlijk; deplorabel; droef; droefgeestig; droevig; druilerig; ellendig; ellendige; gedrukt; grauw; helaas; jammer; jammer genoeg; meelijwekkend; melancholisch; melancholische; miezerig; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naargeestig; neerslachtig; onfortuinlijk; ongelukkig; pessimistisch; rouwig; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; treurig; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos; week; ziek; zwaarmoedig; zwak
|