Dutch

Detailed Translations for slokop from Dutch to Spanish

slokop:

slokop [de ~ (m)] noun

  1. de slokop (veelvraat; gulzigaard; vreetzak; schrokop)
    el comilón; el zampabollos; el glotón; el tiburón; la comilona; la glotona; el tragón; la tragona; el zampatortas

Translation Matrix for slokop:

NounRelated TranslationsOther Translations
comilona gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak gezwelg; slemppartij; smulpartij; vreetfestijn
comilón gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
glotona gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
glotón gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
tiburón gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak haai; mensenhaai
tragona gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
tragón gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak verzwelger
zampabollos gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
zampatortas gulzigaard; schrokop; slokop; veelvraat; vreetzak
OtherRelated TranslationsOther Translations
glotón veelvraat
ModifierRelated TranslationsOther Translations
tragón gulzig; vraatzuchtig

Related Words for "slokop":

  • slokoppen

Wiktionary Translations for slokop:


Cross Translation:
FromToVia
slokop glotón; glotona glouton — Personne ou animal qui mange avidement sa nourriture.

opslokken:

opslokken verb (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)

  1. opslokken (binnenkrijgen; zwelgen)

Conjugations for opslokken:

o.t.t.
  1. slok op
  2. slokt op
  3. slokt op
  4. slokken op
  5. slokken op
  6. slokken op
o.v.t.
  1. slokte op
  2. slokte op
  3. slokte op
  4. slokten op
  5. slokten op
  6. slokten op
v.t.t.
  1. heb opgeslokt
  2. hebt opgeslokt
  3. heeft opgeslokt
  4. hebben opgeslokt
  5. hebben opgeslokt
  6. hebben opgeslokt
v.v.t.
  1. had opgeslokt
  2. had opgeslokt
  3. had opgeslokt
  4. hadden opgeslokt
  5. hadden opgeslokt
  6. hadden opgeslokt
o.t.t.t.
  1. zal opslokken
  2. zult opslokken
  3. zal opslokken
  4. zullen opslokken
  5. zullen opslokken
  6. zullen opslokken
o.v.t.t.
  1. zou opslokken
  2. zou opslokken
  3. zou opslokken
  4. zouden opslokken
  5. zouden opslokken
  6. zouden opslokken
en verder
  1. is opgslokt
  2. zijn opgeslokt
diversen
  1. slok op!
  2. slokt op!
  3. opgeslokt
  4. opslokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opslokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
devorar bikken; vreten
engullir schrokken
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
atiborrarse binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
atracarse binnenkrijgen; opslokken; zwelgen inbijten; invreten; onbeschoft eten; opeten; opvreten; vreten
comer binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; consumeren; dineren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schaften; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten
comer con glotonería binnenkrijgen; opslokken; zwelgen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten
comerse binnenkrijgen; opslokken; zwelgen consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; iets uitgeven; inbijten; invreten; muziek componeren; opeten; oppeuzelen; opvreten; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; verzwelgen; vreten
devorar binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schaften; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen
engullir binnenkrijgen; opslokken; zwelgen doorslikken; onfatsoenlijk eten; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
ingerir binnenkrijgen; opslokken; zwelgen doorslikken; innemen; inslikken; medicijn innemen; slikken
jalar binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
jamar binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
llenarse de comida binnenkrijgen; opslokken; zwelgen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
tomar binnenkrijgen; opslokken; zwelgen aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten
tomar combustible binnenkrijgen; opslokken; zwelgen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
tragar binnenkrijgen; opslokken; zwelgen doorslikken; inslikken; onbeschoft eten; slikken; verstouwen; verstuwen; vreten
tragarse binnenkrijgen; opslokken; zwelgen doorslikken; inslikken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; wegslikken