Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. nabootsen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nabootsen from Dutch to French

nabootsen:

nabootsen verb (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)

  1. nabootsen (kopiëren; namaken)
    imiter; reproduire; démarquer; copier; contrefaire
    • imiter verb (imite, imites, imitons, imitez, )
    • reproduire verb (reproduis, reproduit, reproduisons, reproduisez, )
    • démarquer verb
    • copier verb (copie, copies, copions, copiez, )
    • contrefaire verb (contrefais, contrefait, contrefaisons, contrefaites, )
  2. nabootsen (vervalsen; falsificeren; namaken; kopiëren)
    fausser; falsifier; truquer; contrefaire; frelater; pasticher; tromper; décevoir; imiter; copier; frustrer; piper
    • fausser verb (fausse, fausses, faussons, faussez, )
    • falsifier verb (falsifie, falsifies, falsifions, falsifiez, )
    • truquer verb (truque, truques, truquons, truquez, )
    • contrefaire verb (contrefais, contrefait, contrefaisons, contrefaites, )
    • frelater verb (frelate, frelates, frelatons, frelatez, )
    • pasticher verb (pastiche, pastiches, pastichons, pastichez, )
    • tromper verb (trompe, trompes, trompons, trompez, )
    • décevoir verb (déçois, déçoit, décevons, décevez, )
    • imiter verb (imite, imites, imitons, imitez, )
    • copier verb (copie, copies, copions, copiez, )
    • frustrer verb (frustre, frustres, frustrons, frustrez, )
    • piper verb (pipe, pipes, pipons, pipez, )
  3. nabootsen (navolgen; nadoen; imiteren)
    imiter; copier; pasticher
    • imiter verb (imite, imites, imitons, imitez, )
    • copier verb (copie, copies, copions, copiez, )
    • pasticher verb (pastiche, pastiches, pastichons, pastichez, )

Conjugations for nabootsen:

o.t.t.
  1. boots na
  2. bootst na
  3. bootst na
  4. bootsen na
  5. bootsen na
  6. bootsen na
o.v.t.
  1. bootste na
  2. bootste na
  3. bootste na
  4. bootsten na
  5. bootsten na
  6. bootsten na
v.t.t.
  1. heb nagebootst
  2. hebt nagebootst
  3. heeft nagebootst
  4. hebben nagebootst
  5. hebben nagebootst
  6. hebben nagebootst
v.v.t.
  1. had nagebootst
  2. had nagebootst
  3. had nagebootst
  4. hadden nagebootst
  5. hadden nagebootst
  6. hadden nagebootst
o.t.t.t.
  1. zal nabootsen
  2. zult nabootsen
  3. zal nabootsen
  4. zullen nabootsen
  5. zullen nabootsen
  6. zullen nabootsen
o.v.t.t.
  1. zou nabootsen
  2. zou nabootsen
  3. zou nabootsen
  4. zouden nabootsen
  5. zouden nabootsen
  6. zouden nabootsen
en verder
  1. is nagebootst
  2. zijn nagebootst
diversen
  1. boots na!
  2. bootst na!
  3. nagebootst
  4. nabootsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nabootsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
contrefaire falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen
copier falsificeren; imiteren; kopiëren; nabootsen; nadoen; namaken; navolgen; vervalsen afkijken; dupliceren; fotokopiëren; kopie maken; kopie trekken; kopiëren; met pen overtekenen; multipliceren; overschrijven; overtrekken; reproduceren; spieken
décevoir falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen afknappen; afvallen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; benadelen; beschamen; besodemieteren; duperen; er vanaf breken; frustreren; laten zakken; misleiden; ontgoochelen; oplichten; te kort schieten; tegenvallen; teleurstellen; vertrouwen schenden; zwendelen
démarquer kopiëren; nabootsen; namaken
falsifier falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen onrechtmatig wijzigen; woorden verdraaien
fausser falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen verwringen
frelater falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen
frustrer falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen afvallen; benadelen; duperen; dwarsbomen; dwarsliggen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; tegenwerken; teleurstellen
imiter falsificeren; imiteren; kopiëren; nabootsen; nadoen; namaken; navolgen; vervalsen uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; verwoorden
pasticher falsificeren; imiteren; kopiëren; nabootsen; nadoen; namaken; navolgen; vervalsen
piper falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen
reproduire kopiëren; nabootsen; namaken beschrijven; fotokopiëren; overbrengen; reproduceren; translateren; verdubbelen; vermenigvuldigen; vertalen; vertolken; voortplanten; weergeven
tromper falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; begrenzen; belazeren; beschamen; besodemieteren; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; te pakken nemen; teleurstellen; tillen; verneuken; vertrouwen schenden; voor de gek houden; vreemdgaan; zwendelen
truquer falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; vervalsen

Wiktionary Translations for nabootsen:

nabootsen
verb
  1. nadoen, imiteren
nabootsen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
nabootsen singer ape — imitate
nabootsen imiter copy — imitate

Related Translations for nabootsen