Dutch
Detailed Translations for aangezien from Dutch to French
aangezien:
-
aangezien (vermits; daar)
puisque; vu que; étant donné que; attendu que; comme; même; même si-
puisque adj
-
vu que adj
-
étant donné que adj
-
attendu que adj
-
comme adj
-
même adj
-
même si adj
-
-
aangezien (omdat; daar)
Translation Matrix for aangezien:
Adverb | Related Translations | Other Translations |
- | daar | |
Conjunction | Related Translations | Other Translations |
- | omdat | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
attendu que | aangezien; daar; omdat; vermits | |
comme | aangezien; daar; vermits | analoog; doordat; eender; eenvormig; evenzo; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; identiek; in overeenstemming met; naar; net als; net zo; omdat; soortgelijk; zoals; zowel als |
même | aangezien; daar; vermits | analoog; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; identiek; ikzelf; net zo; soortgelijk; zelf; zelfde; zelfs; zelve; zowaar |
même si | aangezien; daar; vermits | |
puisque | aangezien; daar; omdat; vermits | doordat; immers |
vu que | aangezien; daar; omdat; vermits | |
étant donné que | aangezien; daar; vermits |
Related Words for "aangezien":
Synonyms for "aangezien":
Related Definitions for "aangezien":
Wiktionary Translations for aangezien:
aangezien
Cross Translation:
conjunction
aangezien
-
geeft onderschikkend een reden aan
- aangezien → puisque
-
-
-
Sert à marquer la raison de ce qu’on a dit, le motif de ce qu’on a fait, la cause d’un événement.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aangezien | → car; parce que | ↔ because — by or for the cause that; on this account that; for the reason that |
• aangezien | → puisque; vu que; étant donné que | ↔ since — because |
aanzien:
-
het aanzien (niveau; achting)
-
het aanzien (prestige; status; achtbaarheid)
-
het aanzien (allure)
-
het aanzien (exterieur)
-
het aanzien (eminentie; grootheid; verhevenheid; edel; verheffing; hoogheid)
-
het aanzien (uiterlijk; verschijning; voorkomen; gedaante; type; buitenkant; vorm; vertoon; aangezicht; gelaat)
-
aanzien (aankijken; aanblikken)
regarder; jeter les yeux sur; jeter un regard; jeter un coup d'oeil sur-
regarder verb (regarde, regardes, regardons, regardez, regardent, regardais, regardait, regardions, regardiez, regardaient, regardai, regardas, regarda, regardâmes, regardâtes, regardèrent, regarderai, regarderas, regardera, regarderons, regarderez, regarderont)
-
jeter les yeux sur verb
-
jeter un regard verb
-
Conjugations for aanzien:
o.t.t.
- zie aan
- ziet aan
- ziet aan
- zien aan
- zien aan
- zien aan
o.v.t.
- zag aan
- zag aan
- zag aan
- zagen aan
- zagen aan
- zagen aan
v.t.t.
- heb aangezien
- hebt aangezien
- heeft aangezien
- hebben aangezien
- hebben aangezien
- hebben aangezien
v.v.t.
- had aangezien
- had aangezien
- had aangezien
- hadden aangezien
- hadden aangezien
- hadden aangezien
o.t.t.t.
- zal aanzien
- zult aanzien
- zal aanzien
- zullen aanzien
- zullen aanzien
- zullen aanzien
o.v.t.t.
- zou aanzien
- zou aanzien
- zou aanzien
- zouden aanzien
- zouden aanzien
- zouden aanzien
diversen
- zie aan!
- ziet aan!
- aangezien
- aanzienende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze