Summary


Dutch

Detailed Translations for lepel from Dutch to French

lepel:

lepel [de ~ (m)] noun

  1. de lepel (eetlepel)
    la cuillère; le cuiller; le cuiller à bouche; le cuiller à potage
  2. de lepel (opscheplepel)
    la louche; la cuiller à pot

Translation Matrix for lepel:

NounRelated TranslationsOther Translations
cuiller eetlepel; lepel lepeltje; scheplepel; theelepel; theelepeltje
cuiller à bouche eetlepel; lepel
cuiller à pot lepel; opscheplepel
cuiller à potage eetlepel; lepel
cuillère eetlepel; lepel kooklepel
louche lepel; opscheplepel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
louche akelig; donker; dubieus; duister; duivelachtig; duivels; eng; glibberig; griezelig; kwaadaardig; louche; obscuur; onbetrouwbaar; onduidelijk; onguur; sinister; verdacht; wollig

Related Words for "lepel":


Related Definitions for "lepel":

  1. eetgerei waarmee je soep eet1
    • vorken, lepels en messen vormen het bestek1

Wiktionary Translations for lepel:

lepel
noun
  1. à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
lepel cuillère; cuiller LöffelBesteck zum Schöpfen und Rühren von Flüssigkeiten, insbesondere von Breien, Getränken, Mus, Suppen und Soßen
lepel cuiller; cuillère spoon — scooped utensil for eating (or serving)
lepel cuillerée spoonful — amount a spoon will hold

lepel form of lepelen:

lepelen verb (lepel, lepelt, lepelde, lepelden, gelepeld)

  1. lepelen (scheppen)

Conjugations for lepelen:

o.t.t.
  1. lepel
  2. lepelt
  3. lepelt
  4. lepelen
  5. lepelen
  6. lepelen
o.v.t.
  1. lepelde
  2. lepelde
  3. lepelde
  4. lepelden
  5. lepelden
  6. lepelden
v.t.t.
  1. heb gelepeld
  2. hebt gelepeld
  3. heeft gelepeld
  4. hebben gelepeld
  5. hebben gelepeld
  6. hebben gelepeld
v.v.t.
  1. had gelepeld
  2. had gelepeld
  3. had gelepeld
  4. hadden gelepeld
  5. hadden gelepeld
  6. hadden gelepeld
o.t.t.t.
  1. zal lepelen
  2. zult lepelen
  3. zal lepelen
  4. zullen lepelen
  5. zullen lepelen
  6. zullen lepelen
o.v.t.t.
  1. zou lepelen
  2. zou lepelen
  3. zou lepelen
  4. zouden lepelen
  5. zouden lepelen
  6. zouden lepelen
diversen
  1. lepel!
  2. lepelt!
  3. gelepeld
  4. lepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lepelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
manger à la cuiller lepelen; scheppen

Related Words for "lepelen":


Related Translations for lepel