Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. aufschreien:


German

Detailed Translations for aufschreien from German to Dutch

aufschreien:

aufschreien verb

  1. aufschreien (brüllen; kreischen; herausschreien)
    uitschreeuwen; uitroepen; uitgillen; uitbrullen; uitkrijsen
    • uitschreeuwen verb (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • uitroepen verb (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitgillen verb (gil uit, gilt uit, gilde uit, gilden uit, uitgegild)
    • uitbrullen verb (brul uit, brult uit, brulde uit, brulden uit, uitgebruld)
    • uitkrijsen verb (krijs uit, krijst uit, krijste uit, krijsten uit, uitgekrijst)

Translation Matrix for aufschreien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
uitbrullen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen
uitgillen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen herausschreien
uitkrijsen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen herausschreien
uitroepen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen ausrufen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
uitschreeuwen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen

Synonyms for "aufschreien":

  • aufjaulen; aufkreischen; jaulen