English

Detailed Translations for mat from English to Dutch

mat:

mat [the ~] noun

  1. the mat (coaster; table-mat; stand)
    de mat; het matje; de onderlegger; de onderzetter; de placemat; het tafelmatje
  2. the mat (coaster)
    het kelkenbakje; de onderzetter
  3. the mat (table-mat; place-mat)
    de onderzetters; de onderleggers; de placemats; de tafelmatjes

mat verb

  1. mat (quarrel; fight)
    strijden; matten; vechten; knokken
    • strijden verb (strijd, strijdt, streed, streden, gestreden)
    • matten verb (mat, matte, matten, gemat)
    • vechten verb (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • knokken verb (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)

Translation Matrix for mat:

NounRelated TranslationsOther Translations
beslagen fittings
kelkenbakje coaster; mat
mat coaster; mat; stand; table-mat door-mat; grass; grassed surface; rush-bottom
matje coaster; mat; stand; table-mat
onderlegger coaster; mat; stand; table-mat
onderleggers mat; place-mat; table-mat
onderzetter coaster; mat; stand; table-mat
onderzetters mat; place-mat; table-mat
placemat coaster; mat; stand; table-mat
placemats mat; place-mat; table-mat
strijden fight; fighting; scuffle; tussle
tafelmatje coaster; mat; stand; table-mat
tafelmatjes mat; place-mat; table-mat
vechten fighting
- flatness; gym mat; lusterlessness; lustrelessness; matt; matte; matting
VerbRelated TranslationsOther Translations
knokken fight; mat; quarrel fight; scrap; scuffle
matten fight; mat; quarrel fight; scrap; scuffle
strijden fight; mat; quarrel fight; keep up the struggle; put up a fight; struggle; wage ware
vechten fight; mat; quarrel fight; keep up the struggle; put up a fight; scrap; scuffle; struggle; wage ware
- entangle; felt; felt up; mat up; matt-up; matte; matte up; snarl; tangle
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
beslagen dull; frosted; mat; misty
dof dull; frosted; mat; misty dopey; dozy; drowsy; dull; mindless; muzzy; sleepy; soporific; staggered; stupefied
glansloos dull; frosted; mat; misty
grijs drab; grey; mat grey; grey-headed
mat dull; frosted; mat; misty dopey; dozy; drained; drowsy; dull; dusted; frosted; languid; listless; matt; matted; mindless; muzzy; powdered; sleepy; soporific; staggered; stupefied; tired; washed out; weary
- flat; matt; matte; matted
ModifierRelated TranslationsOther Translations
grauwkleurig drab; grey; mat

Related Words for "mat":


Synonyms for "mat":


Antonyms for "mat":


Related Definitions for "mat":

  1. not reflecting light; not glossy1
  2. a thick flat pad used as a floor covering1
  3. sports equipment consisting of a piece of thick padding on the floor for gymnastic sports1
  4. a small pad of material that is used to protect surface from an object placed on it1
  5. mounting consisting of a border or background for a picture1
  6. the property of having little or no contrast; lacking highlights or gloss1
  7. a mass that is densely tangled or interwoven1
    • a mat of weeds and grass1
  8. change texture so as to become matted and felt-like1
  9. twist together or entwine into a confusing mass1

Wiktionary Translations for mat:

mat
noun
  1. athletics: protective pad
  2. protector
  3. foot wiping device or floor covering

MAT:


Translation Matrix for MAT:

NounRelated TranslationsOther Translations
- Master of Arts in Teaching

Related Definitions for "MAT":

  1. a master's degree in teaching1

Related Translations for mat



Dutch

Detailed Translations for mat from Dutch to English

mat:

mat adj

  1. mat (niet uitbundig)
    dull
    – lacking in liveliness or animation 1
    • dull adj
      • he was so dull at parties1
      • a dull political campaign1
      • a large dull impassive man1
      • dull days with nothing to do1
      • how dull and dreary the world is1
      • fell back into one of her dull moods1
    languid
    – lacking spirit or liveliness 1
    • languid adj
      • a languid mood1
      • a languid wave of the hand1
    tired
    – depleted of strength or energy 1
    • tired adj
      • tired mothers with crying babies1
      • too tired to eat1
    weary
    – physically and mentally fatigued 1
  2. mat (gematteerd)
  3. mat (flets)
    matt; dull
  4. mat (glansloos; dof; beslagen)
    mat; misty; dull; frosted
  5. mat (niet helder; dof; flets)
    dull
  6. mat (versuft; soezerig; suf; )
  7. mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)

mat [de ~ (m)] noun

  1. de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
    the coaster; the mat; the table-mat; the stand
  2. de mat (grasmat; gras)
    the grass; the grassed surface; the rush-bottom
  3. de mat (vloermat)
    the door-mat

Translation Matrix for mat:

NounRelated TranslationsOther Translations
coaster mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje bierviltje; kelkenbakje; kustvaarder; onderzetter
door-mat mat; vloermat
grass gras; grasmat; mat ganja; gazon; grasmat; grasperk; grastapijt; grasveld; hennep; marihuana; stuff; weed; wied; wiet
grassed surface gras; grasmat; mat
mat mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje kelkenbakje; onderleggers; onderzetter; onderzetters; placemats; tafelmatjes
rush-bottom gras; grasmat; mat
soporific slaapdrank; slaapmiddel
stand mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje bewering; denkbeeld; driepoot; getuigenbank; gezichtspunt; houding; idee; interpretatie; inzicht; kraam; kraampje; lezing; mening; onderstel; oordeel; opinie; opvatting; poot; positie; sokkel; staander; stalletje; stand; stand op jaarbeurs; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; visie; voet; voetstuk; zienswijze; zuilvoet
table-mat mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes
VerbRelated TranslationsOther Translations
mat knokken; matten; strijden; vechten
stand doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; staan; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verteren; volhouden
weary moe worden; vermoeien
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
dopey daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft
dozy daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; soezerig; suf
drained futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
drowsy daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; dommelig; lodderig; slaperig; soezerig; soezig; suf; suffig; versuft
dull beslagen; daas; dof; flets; geesteloos; glansloos; mat; niet helder; niet uitbundig; soezerig; suf; versuft achterlijk; afgestompt; afgezaagd; afstompend; bleekrood; bokkig; bot; breinloos; dom; duf; dwars; eentonig; ellendig; geestdodend; geesteloos; grauw; hersenloos; idioot; koppig; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; melig; mistroostig; monotoon; onbenullig; ongeanimeerd; onnozel; onscherp; onverstandig; rot; saai; saaie; slaapverwekkend; smakeloos; somber; stijfhoofdig; stijlloos; stom; stompzinnig; stupide; suf; taai; triest; troosteloos; vaalrood; verstandeloos; vervelend; vreugdeloos; weerbarstig; weerspannig; zonder afleiding; zouteloos
frosted beslagen; dof; gematteerd; glansloos; mat; niet uitbundig geglaceerd; geglazuurd; ingevroren; vastgevroren
languid futloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet uitbundig; slap langzaam; lijzig; log; loom; sloom; traag
listless futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap energieloos; futloos; hangerig; lamlendig; landerig; langzaam; lijzig; log; loom; lusteloos; slap; sloom; traag
mat beslagen; dof; glansloos; mat grauwkleurig; grijs
matt flets; mat
matted gematteerd; mat
mindless daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bokkig; dom; dwars; koppig; langdradig; nutteloos; onverstandig; onzinnig; saai; stijfhoofdig; stom; suf; taai; weerbarstig; weerspannig; zinloos; zonder afleiding
misty beslagen; dof; glansloos; mat beneveld; dampachtig; dampig; flauw; mistig; nevelachtig; nevelig; onduidelijk; onhelder; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; wazig
muzzy daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft dwaas; eigenaardig; gek; maf; mal; typisch; vaag; vaag zichtbaar; vreemd; wazig
powdered gematteerd; mat
sleepy daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; slaapdronken; soezerig; soezig; suf
soporific daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; slaapverwekkend; slaapwekkend; soezerig; suf
stupefied daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bokkig; dwars; koppig; met de mond vol tanden; met open mond; sprakeloos; stijfhoofdig; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verdoofd; verstomd; verwonderd; weerbarstig; weerspannig
tired mat; niet uitbundig beu; gaar; moe; uitgeput; vermoeid
weary mat; niet uitbundig gaar; moe; vermoeid
- dof
ModifierRelated TranslationsOther Translations
dusted gematteerd; mat
staggered daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft beduusd; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; overdonderd; perplex; sprakeloos; stomverbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd
washed out futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap blank; bleek; flauw; flets; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur

Related Words for "mat":


Synonyms for "mat":


Antonyms for "mat":


Related Definitions for "mat":

  1. zonder glans2
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken2
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw2
    • er ligt een dikke mat voor de deur2
  3. stilletjes, niet levendig2
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek2

Wiktionary Translations for mat:

mat
adjective
  1. not reflective of light
  2. spiritless, dispirited, disheartened, not lively
  3. not shiny
noun
  1. athletics: protective pad
  2. protector
  3. foot wiping device or floor covering
  4. conclusive victory in a game of chess
interjection
  1. said when making the conclusive move in chess

Cross Translation:
FromToVia
mat blunt terne — Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.

mat form of matten:

matten verb (mat, matte, matten, gemat)

  1. matten (strijden; vechten; knokken)
    mat; to quarrel; to fight
    • mat verb
    • quarrel verb (quarrels, quarreled, quarreling)
    • fight verb (fights, fought, fighting)
  2. matten (knokken; vechten; bakkeleien; duelleren; kampen)
    to fight; scuffle; to scrap
    • fight verb (fights, fought, fighting)
    • scuffle verb
    • scrap verb (scraps, scrapped, scrapping)

Conjugations for matten:

o.t.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. matten
  5. matten
  6. matten
o.v.t.
  1. matte
  2. matte
  3. matte
  4. matten
  5. matten
  6. matten
v.t.t.
  1. heb gemat
  2. hebt gemat
  3. heeft gemat
  4. hebben gemat
  5. hebben gemat
  6. hebben gemat
v.v.t.
  1. had gemat
  2. had gemat
  3. had gemat
  4. hadden gemat
  5. hadden gemat
  6. hadden gemat
o.t.t.t.
  1. zal matten
  2. zult matten
  3. zal matten
  4. zullen matten
  5. zullen matten
  6. zullen matten
o.v.t.t.
  1. zou matten
  2. zou matten
  3. zou matten
  4. zouden matten
  5. zouden matten
  6. zouden matten
en verder
  1. is gemat
  2. zijn gemat
diversen
  1. mat!
  2. mat!
  3. gemat
  4. mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for matten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fight gedonderjaag; geravot; gestoei; gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; stoeierij; stoeipartij; strijden; vechtpartij
mat kelkenbakje; mat; matje; onderlegger; onderleggers; onderzetter; onderzetters; placemat; placemats; tafelmatje; tafelmatjes
quarrel botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; kwestie; meningsverschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
scrap afvalmateriaal; afvalstof; flard; homp; knipsel; lap; lor; metaal afval; oud ijzer; prul; schroot; snipper; stukje papier; uitvaagsel; uitval; vod; vodje
scuffle gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; strijden; vechtpartij
VerbRelated TranslationsOther Translations
fight bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; de strijd aanbinden; kampen; strijd voeren; strijden; vechten
mat knokken; matten; strijden; vechten
quarrel knokken; matten; strijden; vechten bakkeleien; bekampen; bekvechten; bestrijden; bevechten; hakketakken; in onmin geraken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten
scrap bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten laten uitvallen; tot schroot verwerken; vernietigen
scuffle bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kleine gevechten leveren; schermutselen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
mat beslagen; dof; glansloos; grauwkleurig; grijs; mat

Related Words for "matten":


mat form of meten:

meten verb (meet, mat, maten, gemeten)

  1. meten (diepte bepalen; peilen; opmeten)
    to measure; to gauge
    • measure verb (measures, measured, measuring)
    • gauge verb (gauges, gauged, gauging)

Conjugations for meten:

o.t.t.
  1. meet
  2. meet
  3. meet
  4. meten
  5. meten
  6. meten
o.v.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. maten
  5. maten
  6. maten
v.t.t.
  1. heb gemeten
  2. hebt gemeten
  3. heeft gemeten
  4. hebben gemeten
  5. hebben gemeten
  6. hebben gemeten
v.v.t.
  1. had gemeten
  2. had gemeten
  3. had gemeten
  4. hadden gemeten
  5. hadden gemeten
  6. hadden gemeten
o.t.t.t.
  1. zal meten
  2. zult meten
  3. zal meten
  4. zullen meten
  5. zullen meten
  6. zullen meten
o.v.t.t.
  1. zou meten
  2. zou meten
  3. zou meten
  4. zouden meten
  5. zouden meten
  6. zouden meten
diversen
  1. meet!
  2. meet!
  3. gemeten
  4. metend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meten:

NounRelated TranslationsOther Translations
gauge duimstok; graadmeter; ijk; ijkmerk; indicator; maatstaf; maatstok
measure afmeting; beslissing; dimensie; formaat; gematigdheid; grootte; ingetogenheid; maat; maatbeker; maateenheid; maatregel; maatstaf; mate; matigheid; norm; omvang; raadsbesluit; schikking; standaard; stemmigheid; voorziening
VerbRelated TranslationsOther Translations
gauge diepte bepalen; meten; opmeten; peilen diepte loden; kalibreren
measure diepte bepalen; meten; opmeten; peilen

Related Words for "meten":


Related Definitions for "meten":

  1. bepalen hoe groot of lang of breed iets is2
    • we meten de lengte van de gordijnen2

Wiktionary Translations for meten:

meten
verb
  1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde
meten
verb
  1. estimate the unit size
  2. ascertain the quantity of a unit
  3. measure
  4. record date and time of
noun
  1. act of measuring

Cross Translation:
FromToVia
meten measure messentransitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen
meten measure mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.