Translate insurance coverage from English to Dutch

• insurance: verzekering; assurantie
• cove: man; gast; kerel; vent; gozer; knul; knakker
• rage: rage; razen; woeden; tekeergaan; woede; kwaadheid; toorn; giftigheid; tieren; fulmineren; schreeuwen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; te keer gaan; razernij; furie; dolheid; uitvaren; donderen; ketteren; verbolgenheid; uit de slof schieten; manie; vuilbekken; pathologische opgewondenheid
• cover: lid; deksel; overkoepelen; dekking; dek; bedekking; overdekking; verpakking; vertellen; zeggen; beschrijven; beschermen; uiteenzetten; verhalen; mededelen; afdekken; afschermen; beschutten; afschutten; dekken; overwelven; overkappen; hoes; platenhoes; l.p.hoes; dak; omslag; kap; koepel; kaft; overkapping; boekomslag; afdekkap; buitenkant; omhulsel; huls; omwindsel; omkleedsel; deken; beddedeken; bedekken; bekleden; overtrekken; afleggen; meters maken; overtrek; indekken; verhullen; omhullen; hullen; maskeren; versluieren; bemantelen; inhullen; stofferen; van bekleding voorzien; bescherming; protectie; enveloppe; wikkel; couvert; dekmantel; overdekken; toevoegen; bijvoegen; bijsluiten; insluiten; koker; etui; kaften; pennenkoker; pennendoosje; beddekleedje
• age: eeuw; honderd jaar; leeftijd; periode; tijdperk; tijdvak; tijdsverloop; epoch; tijdsgewricht; epoche; tijd; ouderdom; oudheid; jaartelling; era; tijdrekening; rijpen; rijp worden; rangschikken naar ouderdom; ouderdomsrangschikking; ouderdom berekenen

Translation Matrix for insurance coverage:

Synonyms for "insurance coverage":

Related Definitions for "insurance coverage":