Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. nazoeken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nazoeken from Dutch to German

nazoeken:

nazoeken verb (zoek na, zoekt na, zocht na, zochten na, nagezocht)

  1. nazoeken (iets opzoeken)
    nachsehen
    • nachsehen verb (sehe nach, siehst nach, sieht nach, sah nach, saht nach, nachgesehen)

Conjugations for nazoeken:

o.t.t.
  1. zoek na
  2. zoekt na
  3. zoekt na
  4. zoeken na
  5. zoeken na
  6. zoeken na
o.v.t.
  1. zocht na
  2. zocht na
  3. zocht na
  4. zochten na
  5. zochten na
  6. zochten na
v.t.t.
  1. heb nagezocht
  2. hebt nagezocht
  3. heeft nagezocht
  4. hebben nagezocht
  5. hebben nagezocht
  6. hebben nagezocht
v.v.t.
  1. had nagezocht
  2. had nagezocht
  3. had nagezocht
  4. hadden nagezocht
  5. hadden nagezocht
  6. hadden nagezocht
o.t.t.t.
  1. zal nazoeken
  2. zult nazoeken
  3. zal nazoeken
  4. zullen nazoeken
  5. zullen nazoeken
  6. zullen nazoeken
o.v.t.t.
  1. zou nazoeken
  2. zou nazoeken
  3. zou nazoeken
  4. zouden nazoeken
  5. zouden nazoeken
  6. zouden nazoeken
en verder
  1. ben nagezocht
  2. bent nagezocht
  3. is nagezocht
  4. zijn nagezocht
  5. zijn nagezocht
  6. zijn nagezocht
diversen
  1. zoek na!
  2. zoekt na!
  3. nagezocht
  4. nazoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nazoeken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
nachsehen iets opzoeken; nazoeken controleren; examineren; nakijken; narekenen; naslaan; natellen; nazien; opzoeken; overhoren; testen; toetsen

Wiktionary Translations for nazoeken:


Cross Translation:
FromToVia
nazoeken aufzeichnen; aufspüren; nachspüren; nachziehen; verfolgen trace — act of tracing