Dutch
Detailed Translations for sleeën from Dutch to German
sleeën:
-
sleeën
schlittenfahren; Schlitten fahren-
schlittenfahren verb
-
Schlitten fahren verb (fahre Schlitten, fährst Schlitten, fährt Schlitten, fuhr Schlitten, fuhrt Schlitten, Schlitten gefahren)
-
Conjugations for sleeën:
o.t.t.
- slee
- sleet
- sleet
- sleeen
- sleeen
- sleeen
o.v.t.
- sleede
- sleede
- sleede
- sleeden
- sleeden
- sleeden
v.t.t.
- heb gesleed
- hebt gesleed
- heeft gesleed
- hebben gesleed
- hebben gesleed
- hebben gesleed
v.v.t.
- had gesleed
- had gesleed
- had gesleed
- hadden gesleed
- hadden gesleed
- hadden gesleed
o.t.t.t.
- zal sleeën
- zult sleeën
- zal sleeën
- zullen sleeën
- zullen sleeën
- zullen sleeën
o.v.t.t.
- zou sleeën
- zou sleeën
- zou sleeën
- zouden sleeën
- zouden sleeën
- zouden sleeën
en verder
- ben gesleed
- bent gesleed
- is gesleed
- zijn gesleed
- zijn gesleed
- zijn gesleed
diversen
- slee!
- sleet!
- gesleed
- sleeend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sleeën:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Schlitten | sleden; sleeën | ar; limousine; slede; slee |
Verb | Related Translations | Other Translations |
Schlitten fahren | sleeën | |
schlittenfahren | sleeën |
Wiktionary Translations for sleeën:
sleeën
verb
-
met een slee door de sneeuw glijden
- sleeën → rodeln; Schlitten fahren
External Machine Translations: