Summary
Dutch to German: more detail...
- tanend:
- tanen:
-
Wiktionary:
- tanen → gerben
- tanen → schwinden, erblassen, verblassen
Dutch
Detailed Translations for tanend from Dutch to German
tanend:
-
tanend
-
tanend (vergelend)
vergilbend-
vergilbend adj
-
Translation Matrix for tanend:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abnehmend | afnemend; slinkend; tanend | |
schwindend | afnemend; slinkend; tanend | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abnehmend | achteruitgaand; afnemend; minderend; slinkend; verminderend; vervallend | |
verblassend | tanend | |
vergilbend | tanend; vergelend |
tanend form of tanen:
-
tanen (leerlooien; looien)
-
tanen (minder worden; declineren; afnemen; verminderen; dalen; vervallen; teruggaan; minderen)
-
tanen (vervagen; verbleken)
-
tanen
Conjugations for tanen:
o.t.t.
- taan
- taant
- taant
- tanen
- tanen
- tanen
o.v.t.
- taande
- taande
- taande
- taanden
- taanden
- taanden
v.t.t.
- ben getaand
- bent getaand
- is getaand
- zijn getaand
- zijn getaand
- zijn getaand
v.v.t.
- was getaand
- was getaand
- was getaand
- waren getaand
- waren getaand
- waren getaand
o.t.t.t.
- zal tanen
- zult tanen
- zal tanen
- zullen tanen
- zullen tanen
- zullen tanen
o.v.t.t.
- zou tanen
- zou tanen
- zou tanen
- zouden tanen
- zouden tanen
- zouden tanen
diversen
- taan!
- taant!
- getaand
- tanend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tanen:
External Machine Translations: