Summary
Dutch
Detailed Translations for hijsen from Dutch to English
hijsen:
-
hijsen (omhoog heffen; opheffen; heffen)
-
hijsen (ophijsen)
Conjugations for hijsen:
o.t.t.
- hijs
- hijst
- hijst
- hijsen
- hijsen
- hijsen
o.v.t.
- hees
- hees
- hees
- hesen
- hesen
- hesen
v.t.t.
- heb gehesen
- hebt gehesen
- heeft gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
v.v.t.
- had gehesen
- had gehesen
- had gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
o.t.t.t.
- zal hijsen
- zult hijsen
- zal hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
o.v.t.t.
- zou hijsen
- zou hijsen
- zou hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
en verder
- is gehesen
- zijn gehesen
diversen
- hijs!
- hijst!
- gehesen
- hijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hijsen:
Related Words for "hijsen":
Wiktionary Translations for hijsen:
hijsen
Cross Translation:
verb
hijsen
-
iets in opwaartse richting trekken, al dan niet middels een katrol
- hijsen → hoist
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hijsen | → haul up; hoist | ↔ hissen — (transitiv) eine Flagge oder ein Segel am Mast nach oben ziehen |
• hijsen | → wear | ↔ arborer — dresser quelque chose droit comme un arbre. |
• hijsen | → hoist | ↔ hisser — Élever, hausser une voile ou un pavillon |
hijs:
Translation Matrix for hijs:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hoisting | hijs |