Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. huiswerk:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for huiswerk from Dutch to English

huiswerk:

huiswerk [het ~] noun

  1. het huiswerk (schoolwerk)
    the homework; the prep
  2. het huiswerk (huishoudelijk werk)
    the household work; the homework

Translation Matrix for huiswerk:

NounRelated TranslationsOther Translations
homework huishoudelijk werk; huiswerk; schoolwerk thuiswerk
household work huishoudelijk werk; huiswerk
prep huiswerk; schoolwerk

Related Words for "huiswerk":

  • huiswerken

Related Definitions for "huiswerk":

  1. opdrachten van school die je thuis moet maken1
    • hebben we nog huiswerk voor Engels?1

Wiktionary Translations for huiswerk:

huiswerk
noun
  1. schoolwerk dat thuis verricht moet worden
huiswerk
noun
  1. preliminary or preparatory work
  2. work that is done at home

Cross Translation:
FromToVia
huiswerk housework; chore Hausarbeit — Aufgaben, die in einem Haushalt anfallen
huiswerk homework HausaufgabeAufgabe, welche Lehrer Schülern aufgeben und in der Regel zu Hause gemacht werden sollen
huiswerk business; examination ArbeitVerhältnis, bei dem man eine Tätigkeit gegen Geld verrichtet
huiswerk duty; responsibility; homework devoir — Ce à quoi on est obliger par la raison, par la morale, par la loi, par sa condition, par la bienséance, etc.