Summary
Dutch
Detailed Translations for bevuilen from Dutch to English
bevuilen:
-
bevuilen (bekladden; besmeren; bevlekken; bemorsen)
-
bevuilen (vies maken; vuil maken)
Conjugations for bevuilen:
o.t.t.
- bevuil
- bevuilt
- bevuilt
- bevuilen
- bevuilen
- bevuilen
o.v.t.
- bevuilde
- bevuilde
- bevuilde
- bevuilden
- bevuilden
- bevuilden
v.t.t.
- heb bevuild
- hebt bevuild
- heeft bevuild
- hebben bevuild
- hebben bevuild
- hebben bevuild
v.v.t.
- had bevuild
- had bevuild
- had bevuild
- hadden bevuild
- hadden bevuild
- hadden bevuild
o.t.t.t.
- zal bevuilen
- zult bevuilen
- zal bevuilen
- zullen bevuilen
- zullen bevuilen
- zullen bevuilen
o.v.t.t.
- zou bevuilen
- zou bevuilen
- zou bevuilen
- zouden bevuilen
- zouden bevuilen
- zouden bevuilen
diversen
- bevuil!
- bevuilt!
- bevuild
- bevuilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze