Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. waarschuwen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for waarschuwen from Dutch to English

waarschuwen:

waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)

  1. waarschuwen (vermanen; berispen; manen; terechtwijzen)
    to warn; to reprimand; to admonish; to denounce; to reprove; to decry; to castigate; to rebuke; to blame; to exhort; to scarify
    • warn verb (warns, warned, warning)
    • reprimand verb (reprimands, reprimanded, reprimanding)
    • admonish verb (admonishes, admonished, admonishing)
    • denounce verb (denounces, denounced, denouncing)
    • reprove verb (reproves, reproved, reproving)
    • decry verb (decries, decried, decrying)
    • castigate verb (castigates, castigated, castigating)
    • rebuke verb (rebukes, rebuked, rebuking)
    • blame verb (blames, blamed, blaming)
    • exhort verb (exhorts, exhorted, exhorting)
    • scarify verb (scarifies, scarified, scarifying)
  2. waarschuwen (van iets in kennis stellen; informeren; op de hoogte brengen; )
    to notify; to inform; to make known; to send word
    • notify verb (notifies, notified, notifying)
    • inform verb (informs, informed, informing)
    • make known verb (makes known, made known, making known)
    • send word verb (sends word, sent word, sending word)
  3. waarschuwen
    to alert
    – To notify by means of an alert that a particular event has occurred. 1
    • alert verb (alerts, alerted, alerting)

Conjugations for waarschuwen:

o.t.t.
  1. waarschuw
  2. waarschuwt
  3. waarschuwt
  4. waarschuwen
  5. waarschuwen
  6. waarschuwen
o.v.t.
  1. waarschuwde
  2. waarschuwde
  3. waarschuwde
  4. waarschuwden
  5. waarschuwden
  6. waarschuwden
v.t.t.
  1. heb gewaarschuwd
  2. hebt gewaarschuwd
  3. heeft gewaarschuwd
  4. hebben gewaarschuwd
  5. hebben gewaarschuwd
  6. hebben gewaarschuwd
v.v.t.
  1. had gewaarschuwd
  2. had gewaarschuwd
  3. had gewaarschuwd
  4. hadden gewaarschuwd
  5. hadden gewaarschuwd
  6. hadden gewaarschuwd
o.t.t.t.
  1. zal waarschuwen
  2. zult waarschuwen
  3. zal waarschuwen
  4. zullen waarschuwen
  5. zullen waarschuwen
  6. zullen waarschuwen
o.v.t.t.
  1. zou waarschuwen
  2. zou waarschuwen
  3. zou waarschuwen
  4. zouden waarschuwen
  5. zouden waarschuwen
  6. zouden waarschuwen
diversen
  1. waarschuw!
  2. waarschuwt!
  3. gewaarschuwd
  4. waarschuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for waarschuwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
alert alert; melding; waarschuwing
blame berisping; blaam; gisping; kwalijk nemen; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt
reprimand berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt
VerbRelated TranslationsOther Translations
admonish berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
alert waarschuwen
blame berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wijten
castigate berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aframmelen; afranselen; afrossen; afstraffen; aftuigen; hekelen; in elkaar timmeren; straffen; toetakelen; verketteren
decry berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen hekelen; verketteren
denounce berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanklagen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; beschuldigen; betichten; klikken; slecht voorstellen; ten laste leggen; verketteren; verklappen; verwerpen
exhort berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; iemand aansporen; manen; sommeren
inform informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen aandienen; berichten; bewust maken; iets aankondigen; iets melden; informeren; inlichten; kennisgeven van; meedelen; melden; mening kenbaar maken; onderrichten; rapporteren; verkondigen; verslag uitbrengen; voorlichten; zeggen
make known informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen bewust maken; informeren; kennisgeven van; zeggen
notify informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
rebuke berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
reprimand berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
reprove berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen berispen; terechtwijzen; vermanen
scarify berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
send word informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
warn berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
alert ad rem; alert; bewust; bij bewustzijn; hoede; oplettend; paraat; slagvaardig; uitgeslapen; voorzichtig; waaks; waakzaam; wakend; wakker

Related Definitions for "waarschuwen":

  1. op de hoogte brengen2
    • wilt u me waarschuwen als het tijd is?2
  2. wijzen op mogelijk gevaar of schade2
    • ik waarschuwde hem voor die ruziemaker2

Wiktionary Translations for waarschuwen:

waarschuwen
verb
  1. iemand verwittigen dat er mogelijke gevaren, problemen of gevolgen zijn
    • waarschuwenwarn
waarschuwen
verb
  1. (transitive) To give (someone) notice of (something)
  2. to warn in advance
  3. to warn
  4. to make someone aware of impending danger
  5. to notify someone of something untoward

Cross Translation:
FromToVia
waarschuwen warn; alert; caution avertirinformer quelqu’un de quelque chose.