Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. arceren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for arceren from Dutch to Spanish

arceren:

arceren verb (arceer, arceert, arceerde, arceerden, gearceerd)

  1. arceren

Conjugations for arceren:

o.t.t.
  1. arceer
  2. arceert
  3. arceert
  4. arceren
  5. arceren
  6. arceren
o.v.t.
  1. arceerde
  2. arceerde
  3. arceerde
  4. arceerden
  5. arceerden
  6. arceerden
v.t.t.
  1. heb gearceerd
  2. hebt gearceerd
  3. heeft gearceerd
  4. hebben gearceerd
  5. hebben gearceerd
  6. hebben gearceerd
v.v.t.
  1. had gearceerd
  2. had gearceerd
  3. had gearceerd
  4. hadden gearceerd
  5. hadden gearceerd
  6. hadden gearceerd
o.t.t.t.
  1. zal arceren
  2. zult arceren
  3. zal arceren
  4. zullen arceren
  5. zullen arceren
  6. zullen arceren
o.v.t.t.
  1. zou arceren
  2. zou arceren
  3. zou arceren
  4. zouden arceren
  5. zouden arceren
  6. zouden arceren
diversen
  1. arceer!
  2. arceert!
  3. gearceerd
  4. arcerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for arceren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
trazar rayas arceren belijnen; liniëren; strepen; strepen trekken; van lijnen voorzien

Wiktionary Translations for arceren:


Cross Translation:
FromToVia
arceren sombrear; achurar schraffierenBildende Kunst: mittels eng aneinander gesetzten Strichen Grauwerte, Farbton und Schattierungen in einer bildlichen Darstellung erzeugen