Dutch
Detailed Translations for doneren from Dutch to Spanish
doneren:
-
doneren (geven; schenken)
dar; darse; regalar; donar; preferir; echar; prestar; servir; entregar; proporcionar; verter; conceder; favorecer; otorgar; ahorrar; dar importancia; perdonar; privilegiar; obsequiar con-
dar verb
-
darse verb
-
regalar verb
-
donar verb
-
preferir verb
-
echar verb
-
prestar verb
-
servir verb
-
entregar verb
-
proporcionar verb
-
verter verb
-
conceder verb
-
favorecer verb
-
otorgar verb
-
ahorrar verb
-
dar importancia verb
-
perdonar verb
-
privilegiar verb
-
obsequiar con verb
-
Conjugations for doneren:
o.t.t.
- doneer
- doneert
- doneert
- doneren
- doneren
- doneren
o.v.t.
- doneerde
- doneerde
- doneerde
- doneerden
- doneerden
- doneerden
v.t.t.
- heb gedoneerd
- hebt gedoneerd
- heeft gedoneerd
- hebben gedoneerd
- hebben gedoneerd
- hebben gedoneerd
v.v.t.
- had gedoneerd
- had gedoneerd
- had gedoneerd
- hadden gedoneerd
- hadden gedoneerd
- hadden gedoneerd
o.t.t.t.
- zal doneren
- zult doneren
- zal doneren
- zullen doneren
- zullen doneren
- zullen doneren
o.v.t.t.
- zou doneren
- zou doneren
- zou doneren
- zouden doneren
- zouden doneren
- zouden doneren
en verder
- is gedoneerd
- zijn gedoneerd
diversen
- doneer!
- doneert!
- gedoneerd
- donerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze