Dutch
Detailed Translations for bluf from Dutch to French
bluf:
-
de bluf
Translation Matrix for bluf:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bluff | bluf | branie; bravoure; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gezwendel; grootspraak; oplichterij; oplichting; opschepperij; snoeverij; zwendel; zwendelarij |
bravade | bluf | branie; bravoure; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij; trotsering |
fanfaronnade | bluf | branie; bravoure; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij |
vantardise | bluf | branie; bravoure; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij |
Related Words for "bluf":
bluf form of bluffen:
-
bluffen
Conjugations for bluffen:
o.t.t.
- bluf
- bluft
- bluft
- bluffen
- bluffen
- bluffen
o.v.t.
- blufte
- blufte
- blufte
- bluften
- bluften
- bluften
v.t.t.
- heb gebluft
- hebt gebluft
- heeft gebluft
- hebben gebluft
- hebben gebluft
- hebben gebluft
v.v.t.
- had gebluft
- had gebluft
- had gebluft
- hadden gebluft
- hadden gebluft
- hadden gebluft
o.t.t.t.
- zal bluffen
- zult bluffen
- zal bluffen
- zullen bluffen
- zullen bluffen
- zullen bluffen
o.v.t.t.
- zou bluffen
- zou bluffen
- zou bluffen
- zouden bluffen
- zouden bluffen
- zouden bluffen
diversen
- bluf!
- bluft!
- gebluft
- bluffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bluffen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bluffer | bluffen | brallen; overbluffen; overdonderen |