Dutch

Detailed Translations for gewend from Dutch to French

gewend:

gewend adj

  1. gewend (gewoon)

Translation Matrix for gewend:

NounRelated TranslationsOther Translations
habitué gast; habitué; stamgast; vaste klant
ModifierRelated TranslationsOther Translations
accoutumé gewend; gewoon
habitué gewend; gewoon

Wiktionary Translations for gewend:


Cross Translation:
FromToVia
gewend habitué wont — accustomed, apt

wenden:

wenden verb (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)

  1. wenden (draaien; zwenken)
    tourner; virer; détourner
    • tourner verb (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • virer verb (vire, vires, virons, virez, )
    • détourner verb (détourne, détournes, détournons, détournez, )
  2. wenden (draaien; keren)
    tourner; virer; faire tourner; faire virer
    • tourner verb (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • virer verb (vire, vires, virons, virez, )
  3. wenden (omdraaien; keren; draaien)
    tourner; inverser; retourner; intervertir
    • tourner verb (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • inverser verb (inverse, inverses, inversons, inversez, )
    • retourner verb (retourne, retournes, retournons, retournez, )

Conjugations for wenden:

o.t.t.
  1. wend
  2. wendt
  3. wendt
  4. wenden
  5. wenden
  6. wenden
o.v.t.
  1. wendde
  2. wendde
  3. wendde
  4. wendden
  5. wendden
  6. wendden
v.t.t.
  1. heb gewend
  2. hebt gewend
  3. heeft gewend
  4. hebben gewend
  5. hebben gewend
  6. hebben gewend
v.v.t.
  1. had gewend
  2. had gewend
  3. had gewend
  4. hadden gewend
  5. hadden gewend
  6. hadden gewend
o.t.t.t.
  1. zal wenden
  2. zult wenden
  3. zal wenden
  4. zullen wenden
  5. zullen wenden
  6. zullen wenden
o.v.t.t.
  1. zou wenden
  2. zou wenden
  3. zou wenden
  4. zouden wenden
  5. zouden wenden
  6. zouden wenden
diversen
  1. wend!
  2. wendt!
  3. gewend
  4. wendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wenden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
détourner draaien; wenden; zwenken afkeren; afschepen; afwenden; afwentelen; afweren; afwimpelen; keren; omkeren; omleiden; pareren; teruggaan; wegsturen; weren
faire tourner draaien; keren; wenden omrollen; omwentelen
faire virer draaien; keren; wenden aaneenrijgen; rijgen
intervertir draaien; keren; omdraaien; wenden
inverser draaien; keren; omdraaien; wenden omrollen; omschakelen; omwentelen; overschakelen
retourner draaien; keren; omdraaien; wenden dompen; draaien; iets omdraaien; kantelen; keren; kiepen; omkantelen; omkeren; omklappen; omleggen; omver kiepen; omvormen; omwenden; over een kant vallen; reorganiseren; restitueren; retourneren; rollen; ronddraaien; roteren; spiegelen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggaan; teruggeven; teruggooien; terugkeren; terugkomen; terugreizen; terugrijden; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; vervormen; wederkeren; weerkeren; wentelen
tourner draaien; keren; omdraaien; wenden; zwenken aaneenrijgen; draaien; duizelen; heen en weer zwaaien; iets omdraaien; in de war maken; inkleden; kantelen; keren; omkeren; omroeren; omwenden; omzwaaien; ontsluiten; opendraaien; openen; rijgen; roeren; rollen; ronddraaien; rondtollen; rondwentelen; roteren; slingeren; teruggaan; tollen; wegdraaien; wentelen; zwaaien; zwenken
virer draaien; keren; wenden; zwenken deponeren; geld overmaken; gijpen; gireren; heen en weer zwaaien; omslaan van het zeil voor de wind; overboeken; overschrijven; overzenden; per postgiro betalen; slingeren; storten; zwaaien; zwenken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
inverser omkeren


gewennen:

gewennen verb (gewen, gewent, gewende, gewenden, gewend)

  1. gewennen
    habituer; s'habituer; accoutumer; se familiariser; habituer à; s'habituer à; s'accoutumer; prendre l'habitude; s'accoutumer à
    • habituer verb (habitue, habitues, habituons, habituez, )
    • s'habituer verb
    • accoutumer verb (accoutume, accoutumes, accoutumons, accoutumez, )

Conjugations for gewennen:

o.t.t.
  1. gewen
  2. gewent
  3. gewent
  4. gewennen
  5. gewennen
  6. gewennen
o.v.t.
  1. gewende
  2. gewende
  3. gewende
  4. gewenden
  5. gewenden
  6. gewenden
v.t.t.
  1. ben gewend
  2. bent gewend
  3. is gewend
  4. zijn gewend
  5. zijn gewend
  6. zijn gewend
v.v.t.
  1. was gewend
  2. was gewend
  3. was gewend
  4. waren gewend
  5. waren gewend
  6. waren gewend
o.t.t.t.
  1. zal gewennen
  2. zult gewennen
  3. zal gewennen
  4. zullen gewennen
  5. zullen gewennen
  6. zullen gewennen
o.v.t.t.
  1. zou gewennen
  2. zou gewennen
  3. zou gewennen
  4. zouden gewennen
  5. zouden gewennen
  6. zouden gewennen
diversen
  1. gewen!
  2. gewent!
  3. gewend
  4. gewennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gewennen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
accoutumer gewennen aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
habituer gewennen aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
habituer à gewennen acclimatiseren; wennen
prendre l'habitude gewennen
s'accoutumer gewennen aanwennen; acclimatiseren; eigenmaken; gewend raken; inpassen; leren; wennen; zich thuisvoelen
s'accoutumer à gewennen
s'habituer gewennen aanwennen; eigenmaken; gewend raken; inburgeren; leren
s'habituer à gewennen aanpassen; aarden; acclimatiseren; gewendraken; inpassen; wennen; zich thuisvoelen
se familiariser gewennen aanpassen; aanwennen; aarden; acclimatiseren; eigenmaken; gewend raken; gewendraken; inpassen; leren; wennen; zich thuisvoelen

Wiktionary Translations for gewennen:


Cross Translation:
FromToVia
gewennen habituer; aguerrir; endurcir inure — to cause to become accustomed to something unpleasant by prolonged exposure

gewend form of wennen:

Conjugations for wennen:

o.t.t.
  1. wen
  2. went
  3. went
  4. wennen
  5. wennen
  6. wennen
o.v.t.
  1. wende
  2. wende
  3. wende
  4. wenden
  5. wenden
  6. wenden
v.t.t.
  1. heb gewend
  2. hebt gewend
  3. heeft gewend
  4. hebben gewend
  5. hebben gewend
  6. hebben gewend
v.v.t.
  1. had gewend
  2. had gewend
  3. had gewend
  4. hadden gewend
  5. hadden gewend
  6. hadden gewend
o.t.t.t.
  1. zal wennen
  2. zult wennen
  3. zal wennen
  4. zullen wennen
  5. zullen wennen
  6. zullen wennen
o.v.t.t.
  1. zou wennen
  2. zou wennen
  3. zou wennen
  4. zouden wennen
  5. zouden wennen
  6. zouden wennen
diversen
  1. wen !
  2. went !
  3. gewend
  4. wennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wennen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
habituer à acclimatiseren; wennen gewennen
s'acclimater acclimatiseren; wennen gewend raken; inburgeren; inpassen; zich thuisvoelen
s'accoutumer acclimatiseren; wennen aanwennen; eigenmaken; gewend raken; gewennen; inpassen; leren; zich thuisvoelen
s'adapter acclimatiseren; wennen gewend raken; inburgeren; inpassen; zich thuisvoelen
s'habituer à aanpassen; aarden; acclimatiseren; gewendraken; wennen gewennen; inpassen; zich thuisvoelen
se faire à aanpassen; aarden; acclimatiseren; gewendraken; wennen inpassen; zich thuisvoelen
se familiariser aanpassen; aarden; acclimatiseren; gewendraken; wennen aanwennen; eigenmaken; gewend raken; gewennen; inpassen; leren; zich thuisvoelen

Related Definitions for "wennen":

  1. het gewoon gaan vinden1
    • ik ben helemaal gewend aan dat lawaai1

Wiktionary Translations for wennen:

wennen
verb
  1. gewoon worden, vertrouwd raken
    • wennen → s'habituer
wennen
verb
  1. Amener à prendre une habitude
  2. Faire prendre l’habitude ou une habitude.

External Machine Translations:

Related Translations for gewend