Summary
Dutch
Detailed Translations for kauwen from Dutch to French
kauwen:
-
kauwen
Conjugations for kauwen:
o.t.t.
- kauw
- kauwt
- kauwt
- kauwen
- kauwen
- kauwen
o.v.t.
- kauwde
- kauwde
- kauwde
- kauwden
- kauwden
- kauwden
v.t.t.
- heb gekauwd
- hebt gekauwd
- heeft gekauwd
- hebben gekauwd
- hebben gekauwd
- hebben gekauwd
v.v.t.
- had gekauwd
- had gekauwd
- had gekauwd
- hadden gekauwd
- hadden gekauwd
- hadden gekauwd
o.t.t.t.
- zal kauwen
- zult kauwen
- zal kauwen
- zullen kauwen
- zullen kauwen
- zullen kauwen
o.v.t.t.
- zou kauwen
- zou kauwen
- zou kauwen
- zouden kauwen
- zouden kauwen
- zouden kauwen
diversen
- kauw!
- kauwt!
- gekauwd
- kauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kauwen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
mâcher | kauwen | pruimen |
Wiktionary Translations for kauwen:
kauwen
Cross Translation:
verb
kauwen
-
(m.b.t. voedsel) fijnmaken met de tanden
- kauwen → mâcher
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kauwen | → mordiller; mâcher | ↔ chew — to crush food with teeth prior to swallowing |
• kauwen | → mastiquer | ↔ masticate — to chew |
• kauwen | → mâcher | ↔ kauen — Nahrung mit den Zahn, durch wiederholtes öffnen und schließen der Kiefer, zerkleinern |