Dutch

Detailed Translations for stapel from Dutch to French

stapel:

stapel [de ~ (m)] noun

  1. de stapel (opeenhoping; accumulatie; ophoping; hoop; opeenstapeling)
    l'accumulation; la pile; le tas; l'entassement; le cumul; le ramas; la masse; la quantité; le rassemblement; l'assemblage
  2. de stapel (hoop; opeenstapeling; opstapeling)
    la pile; l'entassement; la montagne; le tas; le monceau; l'amoncellement
  3. de stapel
    le jeu
    • jeu [le ~] noun
  4. de stapel
    la pile

Translation Matrix for stapel:

NounRelated TranslationsOther Translations
accumulation accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel accumulatie; bende; cumuleren; groep; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; ophopen; ophoping; opstapelen; samenscholing; selectie; sortering; stapelen; stel; troep; verzameling
amoncellement hoop; opeenstapeling; opstapeling; stapel stagnatie; stilstand
assemblage accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel aaneenkoppeling; aaneenvoeging; assemblage; assembleren; bijeenlegging; koppeling; las; montage; samenstelling; samenvoeging; verbinding
cumul accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel accumulatie; bende; berg; cumulatie; cumuleren; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; ophoping; opstapelen; opstopping; rollup; samenvoeging; selectie; sortering; stagnatie; stel; stilstand; verstopping; verzameling
entassement accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; stapel accumulatie; bende; berg; cumuleren; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; ophopen; ophoping; opstapelen; selectie; sortering; stagnatie; stapelen; stapeling; stel; stilstand; stouwage; verzameling
jeu stapel beurt; concours; game; marge; partij; partijtje; pot; potje; rondje; speelruimte; speelwijze; spel; speling; spelletje; strijd; wedstrijd; wedstrijdje
masse accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel bende; berg; boel; breekhamers; drom; drukte; gewicht; groep mensen; grote hoeveelheid; grote menigte; heleboel; hoop; horde; klont; klonter; kluit; kudde; massa; menigte; mensenmassa; meute; mokers; oploopje; overvloed; samenkomst; schaar; schare; toeloop; troep; veel mensen; voorhamers; zwaarte
monceau hoop; opeenstapeling; opstapeling; stapel boel; heleboel; hoop
montagne hoop; opeenstapeling; opstapeling; stapel berg; boel; heleboel; hoop
pile accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; stapel accu; accumulatie; accumulator; batterij; hopen; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stack; stapels; stel; verzameling
quantité accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel aantal; hoeveelheid; kwantiteit; kwantum; mate; partij; quantum
ramas accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel
rassemblement accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; stapel accumulatie; allegaartje; bende; bijeenplaatsing; groep; hoop; mengelmoes; oploop; samendoen; samenraapsel; samenscholing; troep
tas accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; stapel aardig wat; berg; boel; grote hoeveelheid; heap; heleboel; hoop; hopen; kluit; massa; mikmak; overvloed; schelf; stapels

Related Words for "stapel":


Wiktionary Translations for stapel:

stapel
noun
  1. een gestructureerde hoop spullen
  2. de tijdelijke constructie waarop een in aanbouw of reparatie zijnd schip rust
    • stapeltin
  3. een houten stokje ingeklemd tussen het boven- en onderblad van de klankkast van een snaarinstrument
stapel
Cross Translation:
FromToVia
stapel monceau; tas; pile pile — heap
stapel pile stack — a pile of identical objects

stapelen:

stapelen verb (stapel, stapelt, stapelde, stapelden, gestapeld)

  1. stapelen (op elkaar stapelen; opstapelen; opeenhopen; op elkaar zetten)
    accumuler; empiler; superposer; entasser; amonceler; amasser
    • accumuler verb (accumule, accumules, accumulons, accumulez, )
    • empiler verb (empile, empiles, empilons, empilez, )
    • superposer verb (superpose, superposes, superposons, superposez, )
    • entasser verb (entasse, entasses, entassons, entassez, )
    • amonceler verb (amoncelle, amoncelles, amoncelons, amoncelez, )
    • amasser verb (amasse, amasses, amassons, amassez, )

Conjugations for stapelen:

o.t.t.
  1. stapel
  2. stapelt
  3. stapelt
  4. stapelen
  5. stapelen
  6. stapelen
o.v.t.
  1. stapelde
  2. stapelde
  3. stapelde
  4. stapelden
  5. stapelden
  6. stapelden
v.t.t.
  1. heb gestapeld
  2. hebt gestapeld
  3. heeft gestapeld
  4. hebben gestapeld
  5. hebben gestapeld
  6. hebben gestapeld
v.v.t.
  1. had gestapeld
  2. had gestapeld
  3. had gestapeld
  4. hadden gestapeld
  5. hadden gestapeld
  6. hadden gestapeld
o.t.t.t.
  1. zal stapelen
  2. zult stapelen
  3. zal stapelen
  4. zullen stapelen
  5. zullen stapelen
  6. zullen stapelen
o.v.t.t.
  1. zou stapelen
  2. zou stapelen
  3. zou stapelen
  4. zouden stapelen
  5. zouden stapelen
  6. zouden stapelen
en verder
  1. ben gestapeld
  2. bent gestapeld
  3. is gestapeld
  4. zijn gestapeld
  5. zijn gestapeld
  6. zijn gestapeld
diversen
  1. stapel!
  2. stapelt!
  3. gestapeld
  4. stapelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stapelen [znw.] noun

  1. stapelen (ophopen)
    l'accumulation; l'entassement

Translation Matrix for stapelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
accumulation ophopen; stapelen accumulatie; bende; cumuleren; groep; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapelen; samenscholing; selectie; sortering; stapel; stel; troep; verzameling
entassement ophopen; stapelen accumulatie; bende; berg; cumuleren; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapelen; opstapeling; selectie; sortering; stagnatie; stapel; stapeling; stel; stilstand; stouwage; verzameling
VerbRelated TranslationsOther Translations
accumuler op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen aangroeien; accumuleren; hopen; op bankrekening zetten; opeenhopen; sparen; zich vermeerderen
amasser op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; bijeen drommen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; hamsteren; hopen; inzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opzij leggen; potten; sparen; vergaren; verzamelen
amonceler op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen
empiler op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; zich ophopen; zich opstapelen
entasser op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hamsteren; hopen; opeenhopen; oppotten; opzij leggen; potten; zich ophopen; zich opstapelen
superposer op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen

Related Words for "stapelen":


Wiktionary Translations for stapelen:

stapelen
Cross Translation:
FromToVia
stapelen emboîter nest — to successively place inside another
stapelen amonceler; empiler pile up — to form a pile etc.
stapelen empiler stack — To place objects or material in the form of a stack