Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. prepareren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for prepareer from Dutch to Swedish

prepareren:

prepareren verb (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)

  1. prepareren (voorbewerken; voorwerken)
    förbereda; tillreda; tillrusta
    • förbereda verb (förbereder, förberedde, förberett)
    • tillreda verb (tillreder, tillredde, tillret)
    • tillrusta verb (tillrustar, tillrustade, tillrustat)
  2. prepareren (voorbereiden op; inwerken)
    förbereda; introducera
    • förbereda verb (förbereder, förberedde, förberett)
    • introducera verb (introducerar, introducerade, introducerat)
  3. prepareren (iets toebereiden; bereiden; klaarmaken; brouwen)
    laga; koka; bereda
    • laga verb (lagar, lagade, lagat)
    • koka verb (kokar, kokade, kokat)
    • bereda verb (beredar, beredde, berett)

Conjugations for prepareren:

o.t.t.
  1. prepareer
  2. prepareert
  3. prepareert
  4. prepareren
  5. prepareren
  6. prepareren
o.v.t.
  1. prepareerde
  2. prepareerde
  3. prepareerde
  4. prepareerden
  5. prepareerden
  6. prepareerden
v.t.t.
  1. heb geprepareerd
  2. hebt geprepareerd
  3. heeft geprepareerd
  4. hebben geprepareerd
  5. hebben geprepareerd
  6. hebben geprepareerd
v.v.t.
  1. had geprepareerd
  2. had geprepareerd
  3. had geprepareerd
  4. hadden geprepareerd
  5. hadden geprepareerd
  6. hadden geprepareerd
o.t.t.t.
  1. zal prepareren
  2. zult prepareren
  3. zal prepareren
  4. zullen prepareren
  5. zullen prepareren
  6. zullen prepareren
o.v.t.t.
  1. zou prepareren
  2. zou prepareren
  3. zou prepareren
  4. zouden prepareren
  5. zouden prepareren
  6. zouden prepareren
en verder
  1. ben geprepareerd
  2. bent geprepareerd
  3. is geprepareerd
  4. zijn geprepareerd
  5. zijn geprepareerd
  6. zijn geprepareerd
diversen
  1. prepareer!
  2. prepareert!
  3. geprepareerd
  4. preparerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prepareren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bereda bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren gereedmaken
förbereda inwerken; prepareren; voorbereiden op; voorbewerken; voorwerken alvast neerzetten; bereiden; brouwen; gereed maken; gereedmaken; klaar leggen; klaarmaken; klaarzetten; toebereiden; uitspreiden; voorbereiden; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen
introducera inwerken; prepareren; voorbereiden op aandragen; aanvoeren; inbrengen; inleiden; invoegen; naar voren brengen; openen; opperen; poneren
koka bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren aan de kook raken; gaar koken; kookpunt bereiken
laga bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren fiksen; gaten dichten; goedmaken; herstellen; klusje opknappen; klussen; laaien; maken; rechtzetten; repareren; stoppen; verstellen
tillreda prepareren; voorbewerken; voorwerken
tillrusta prepareren; voorbewerken; voorwerken klaarmaken; voorbereidingen treffen

Wiktionary Translations for prepareren:


Cross Translation:
FromToVia
prepareren förbereda prepare — to make ready for a specific future purpose