English

Detailed Translations for cultivating from English to Dutch

cultivating:

cultivating [the ~] noun

  1. the cultivating (growing; raising; breeding)
    telen; het kweken; verbouwen
  2. the cultivating (civilizing; refining; polishing)
    cultiveren; ontwikkelen; het vormen; beschaven
  3. the cultivating (stimulations; improvements)
    stimuleren; bevorderen; cultiveren
  4. the cultivating (plantation; growing; planting)
    het planten; het aanplanten; aankweken

cultivating adj

  1. cultivating (growing)

Translation Matrix for cultivating:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken cultivating; growing; plantation; planting breeding; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; production; raise; rear; reproduction
aanplanten cultivating; growing; plantation; planting
beschaven civilizing; cultivating; polishing; refining
bevorderen cultivating; improvements; stimulations
cultiveren civilizing; cultivating; improvements; polishing; refining; stimulations
kweken breeding; cultivating; growing; raising breeding; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; production; reproduction
ontwikkelen civilizing; cultivating; polishing; refining
planten cultivating; growing; plantation; planting planting; vegetation
stimuleren cultivating; improvements; stimulations encouragement; encouraging; impelling; inciting; motivation; stimulation; support; turning on
telen breeding; cultivating; growing; raising breeding farm; cattle breeding station; stock farm
verbouwen breeding; cultivating; growing; raising
vormen civilizing; cultivating; polishing; refining
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankweken breed; clone; cultivate
aanplanten breed; clone; cultivate
beschaven civilise; civilize; cultivate
bevorderen advance; go ahead; promote
cultiveren civilise; civilize; cultivate
kweken breed; clone; cultivate; raise; rear
ontwikkelen blossom; civilise; civilize; cultivate; develop; evolve; exercise; fill out; grow in size; practice; practise; train; tutor; unfold
planten breed; clone; cultivate; implant; plant
stimuleren activate; aggravate; arouse; awake; drive; encourage; encourage someone; excite; incite; inspire; motivate; motivate someone; prompt; stimulate; stir up; support; urge
telen breed; clone; cultivate
verbouwen breed; clone; cultivate; rebuild; reconstruct
vormen be; bring up; educate; form; give shape; knead; massage; model; mould; raise; rear; shape
ModifierRelated TranslationsOther Translations
verbouwend cultivating; growing

Related Words for "cultivating":


cultivate:

to cultivate verb (cultivates, cultivated, cultivating)

  1. to cultivate (breed; clone)
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken verb (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verb (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen verb (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren verb (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen verb (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • planten verb (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen verb (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken verb (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten verb (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken verb (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  2. to cultivate (civilize; civilise)
    cultiveren; ontwikkelen; civiliseren; beschaven
    • cultiveren verb (cultiveer, cultiveert, cultiveerde, cultiveerden, gecultiveerd)
    • ontwikkelen verb (ontwikkel, ontwikkelt, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeld)
    • civiliseren verb (civiliseer, civiliseert, civiliseerde, civiliseerden, geciviliseerd)
    • beschaven verb (beschaaf, beschaaft, beschaafde, beschaafden, beschaafd)
  3. to cultivate (breed; raise; rear)
    kweken; fokken; opfokken
    • kweken verb (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken verb (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • opfokken verb (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
  4. to cultivate (develop)
    ontginnen; voor landbouw klaar maken

Conjugations for cultivate:

present
  1. cultivate
  2. cultivate
  3. cultivates
  4. cultivate
  5. cultivate
  6. cultivate
simple past
  1. cultivated
  2. cultivated
  3. cultivated
  4. cultivated
  5. cultivated
  6. cultivated
present perfect
  1. have cultivated
  2. have cultivated
  3. has cultivated
  4. have cultivated
  5. have cultivated
  6. have cultivated
past continuous
  1. was cultivating
  2. were cultivating
  3. was cultivating
  4. were cultivating
  5. were cultivating
  6. were cultivating
future
  1. shall cultivate
  2. will cultivate
  3. will cultivate
  4. shall cultivate
  5. will cultivate
  6. will cultivate
continuous present
  1. am cultivating
  2. are cultivating
  3. is cultivating
  4. are cultivating
  5. are cultivating
  6. are cultivating
subjunctive
  1. be cultivated
  2. be cultivated
  3. be cultivated
  4. be cultivated
  5. be cultivated
  6. be cultivated
diverse
  1. cultivate!
  2. let's cultivate!
  3. cultivated
  4. cultivating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for cultivate:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankweken breeding; cultivating; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; plantation; planting; production; raise; rear; reproduction
aanplanten cultivating; growing; plantation; planting
beschaven civilizing; cultivating; polishing; refining
cultiveren civilizing; cultivating; improvements; polishing; refining; stimulations
fokken breeding; raise; rear
kweken breeding; cultivating; cultivation; culture; growing; growth; multiplication; production; raising; reproduction
ontwikkelen civilizing; cultivating; polishing; refining
planten cultivating; growing; plantation; planting; vegetation
telen breeding; breeding farm; cattle breeding station; cultivating; growing; raising; stock farm
verbouwen breeding; cultivating; growing; raising
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankweken breed; clone; cultivate
aanplanten breed; clone; cultivate
beschaven civilise; civilize; cultivate
civiliseren civilise; civilize; cultivate
cultiveren civilise; civilize; cultivate
fokken breed; clone; cultivate; raise; rear
genereren breed; clone; cultivate
kweken breed; clone; cultivate; raise; rear
ontginnen cultivate; develop develop; reclaim
ontwikkelen civilise; civilize; cultivate blossom; develop; evolve; exercise; fill out; grow in size; practice; practise; train; tutor; unfold
opfokken breed; cultivate; raise; rear bait; incite; instigate; stir up
opkweken breed; clone; cultivate
planten breed; clone; cultivate implant; plant
procreëren breed; clone; cultivate
telen breed; clone; cultivate
verbouwen breed; clone; cultivate rebuild; reconstruct
voor landbouw klaar maken cultivate; develop
voortbrengen breed; clone; cultivate bred; bring a child into the world; bring forth; calve; construct; fabricate; give birth; give birth to; litter; make; manufacture; produce
- civilise; civilize; crop; domesticate; educate; naturalise; naturalize; school; tame; train; work
OtherRelated TranslationsOther Translations
- see to; tend

Related Words for "cultivate":


Synonyms for "cultivate":


Related Definitions for "cultivate":

  1. adapt (a wild plant or unclaimed land) to the environment1
  2. prepare for crops1
    • cultivate the land1
  3. foster the growth of1
  4. teach or refine to be discriminative in taste or judgment1

Wiktionary Translations for cultivate:

cultivate
verb
  1. turn or stir soil in preparation for planting
  2. nurture
  3. grow plants, notably crops
cultivate
verb
  1. landbouwgrond bewerken
  2. door nauwgezette verzorging doen groeien
  3. planten telen

Cross Translation:
FromToVia
cultivate bebouwen; beschaven; kweken; aankweken; telen; verbouwen cultivertravailler une terre pour la rendre plus fertile et pour améliorer ses productions.
cultivate accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; in kassen kweken; murw maken forcerbriser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.