English

Detailed Translations for provoke from English to Dutch

provoke:

to provoke verb (provokes, provoked, provoking)

  1. to provoke (give rise to; badger; needle; bait)
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot verb (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren verb (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken verb (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen verb (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen verb (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. to provoke (pester; tease; bully; )
    pesten; plagen; koeioneren; kwellen; treiteren; tergen; narren; tarten; sarren
    • pesten verb (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen verb (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • koeioneren verb (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)
    • kwellen verb (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • treiteren verb (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tergen verb (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
    • narren verb
    • tarten verb (tart, tartte, tartten, getart)
    • sarren verb (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
  3. to provoke (put someone on to something; urge; arouse; stimulate)
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • provoceren verb (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren verb (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  4. to provoke (tease)
    ontlokken
    • ontlokken verb (ontlok, ontlokt, ontlokte, ontlokten, ontlokt)
  5. to provoke (create; engender; cause; give rise to; produce)
    verwekken
    • verwekken verb (verwek, verwekt, verwekte, verwekten, verwekt)

Conjugations for provoke:

present
  1. provoke
  2. provoke
  3. provokes
  4. provoke
  5. provoke
  6. provoke
simple past
  1. provoked
  2. provoked
  3. provoked
  4. provoked
  5. provoked
  6. provoked
present perfect
  1. have provoked
  2. have provoked
  3. has provoked
  4. have provoked
  5. have provoked
  6. have provoked
past continuous
  1. was provoking
  2. were provoking
  3. was provoking
  4. were provoking
  5. were provoking
  6. were provoking
future
  1. shall provoke
  2. will provoke
  3. will provoke
  4. shall provoke
  5. will provoke
  6. will provoke
continuous present
  1. am provoking
  2. are provoking
  3. is provoking
  4. are provoking
  5. are provoking
  6. are provoking
subjunctive
  1. be provoked
  2. be provoked
  3. be provoked
  4. be provoked
  5. be provoked
  6. be provoked
diverse
  1. provoke!
  2. let's provoke!
  3. provoked
  4. provoking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for provoke:

NounRelated TranslationsOther Translations
instigeren arousing; awaking; instigation
ophitsen incitement; instigation; stirring up
plagen torments
provoceren alluring; provoking
treiteren tormenting
uitlokken alluring; provoking
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanleiding geven tot badger; bait; give rise to; needle; provoke
aanzetten tot arouse; provoke; put someone on to something; stimulate; urge
instigeren arouse; provoke; put someone on to something; stimulate; urge
koeioneren antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease
kwellen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease aggrieve; hurt; offend; torment; torture
narren antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease
ontlokken provoke; tease
ophitsen badger; bait; give rise to; needle; provoke bait; chase; incite; instigate; stir up
pesten antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
plagen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
provoceren arouse; badger; bait; give rise to; needle; provoke; put someone on to something; stimulate; urge
sarren antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
tarten antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
tergen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
treiteren antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
uitdagen badger; bait; give rise to; needle; provoke nag
uitlokken badger; bait; give rise to; needle; provoke
verwekken cause; create; engender; give rise to; produce; provoke
- arouse; call forth; elicit; enkindle; evoke; fire; kick up; kindle; raise; stimulate
OtherRelated TranslationsOther Translations
- anger; annoy; be nasty to

Related Words for "provoke":


Synonyms for "provoke":


Related Definitions for "provoke":

  1. provide the needed stimulus for1
  2. evoke or provoke to appear or occur1
    • Her behavior provoked a quarrel between the couple1
  3. call forth (emotions, feelings, and responses)1

Wiktionary Translations for provoke:

provoke
verb
  1. to cause to become angry
provoke
verb
  1. teweegbrengen
  2. (overgankelijk) tarten, uitdagen
  3. iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren

Cross Translation:
FromToVia
provoke stoken; ontketenen entfachenübertragen: Begierden oder heftige Gefühle erregen; eine Auseinandersetzung provozieren
provoke provoceren provozieren — (transitiv) (zu einer unüberlegten Handlung oder Reaktion) herausfordern, reizen
provoke ergeren; verontwaardigen; aanstoken; irriteren; ophitsen; op stang jagen; prikkelen; sarren; plagen; agaceren agaceraffecter d’une irritation nerveuse.
provoke beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
provoke aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
provoke ergeren; verontwaardigen indigner — Remplir d’indignation
provoke aanstoken; irriteren; ophitsen; op stang jagen; prikkelen; sarren irritermettre en colère.
provoke provoceren; tarten; tergen; uitdagen; uitlokken; uittarten provoquerinciter, exciter.
provoke beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; leggen; plaatsen; situeren; stationeren; identificeren; vereenzelvigen situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.