Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aangesloten:
  2. aansluiten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aangesloten from Dutch to English

aangesloten:

aangesloten adj

  1. aangesloten

Translation Matrix for aangesloten:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
connected aangesloten aan elkaar zittend; aangehecht; aldoor; almaar; continue; de hele tijd; eendrachtig; eensgezind; gedurig; gerelateerd; harmonieus; ononderbroken; onophoudelijk; saamhorig; steeds; telkens; vastgehecht; vastzittend; verwant; voortdurend

Related Words for "aangesloten":

  • aangeslotene

Wiktionary Translations for aangesloten:

aangesloten
adjective
  1. -

aansluiten:

aansluiten verb (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)

  1. aansluiten (bijvoegen)
    to join up; to unite; to include; to add; to join
    • join up verb (joins up, joined up, joining up)
    • unite verb (unites, united, uniting)
    • include verb (includes, included, including)
    • add verb (adds, added, adding)
    • join verb (joins, joined, joining)
  2. aansluiten
    – het ergens mee in contact brengen 1
    hook up
    – connect or link 2
    • hook up verb
      • hook up the houses to the gas supply line2
  3. aansluiten
    to join; to link; to connect; to unite; to link up
    – be or become joined or united or linked 2
    • join verb (joins, joined, joining)
      • Our paths joined2
    • link verb (links, linked, linking)
      • The travelers linked up again at the airport2
    • connect verb (connects, connected, connecting)
      • The two streets connect to become a highway2
    • unite verb (unites, united, uniting)
    • link up verb (links up, linked up, linking up)

Conjugations for aansluiten:

o.t.t.
  1. sluit aan
  2. sluit aan
  3. sluit aan
  4. sluiten aan
  5. sluiten aan
  6. sluiten aan
o.v.t.
  1. sloot aan
  2. sloot aan
  3. sloot aan
  4. sloten aan
  5. sloten aan
  6. sloten aan
v.t.t.
  1. ben aangesloten
  2. bent aangesloten
  3. is aangesloten
  4. zijn aangesloten
  5. zijn aangesloten
  6. zijn aangesloten
v.v.t.
  1. was aangesloten
  2. was aangesloten
  3. was aangesloten
  4. waren aangesloten
  5. waren aangesloten
  6. waren aangesloten
o.t.t.t.
  1. zal aansluiten
  2. zult aansluiten
  3. zal aansluiten
  4. zullen aansluiten
  5. zullen aansluiten
  6. zullen aansluiten
o.v.t.t.
  1. zou aansluiten
  2. zou aansluiten
  3. zou aansluiten
  4. zouden aansluiten
  5. zouden aansluiten
  6. zouden aansluiten
diversen
  1. sluit aan!
  2. sluit aan!
  3. aangesloten
  4. aansluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aansluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
join aanvoegen; join
link OLE/DDE-koppeling; aansluiting; band; binding; connectie; gebondenheid; het gebonden zijn; hyperlink; koppeling; liaison; lijnverbinding; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; schalm; verband; verbinding
VerbRelated TranslationsOther Translations
add aansluiten; bijvoegen aanbouwen; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; openen; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken; zetten
connect aansluiten aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aandoen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aanmaken; aanzetten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; starten; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
hook up aansluiten
include aansluiten; bijvoegen behelzen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; inhouden; inkapselen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; omvatten; toevoegen; van afsluitende laag voorzien
join aansluiten; bijvoegen aaneenlassen; aaneenschakelen; bij elkaar brengen; bijdoen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijsluiten; bijvoegen; binden; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; erbij voegen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; toevoegen; vastbinden; vastmaken; verbinden; voegen; zich voegen
join up aansluiten; bijvoegen
link aansluiten bijeen voegen; combineren; koppelen; onderling verbinden; paren; samenkoppelen; samenvoegen; van verband voorzien; verbinden
link up aansluiten aaneenschakelen; aankoppelen
unite aansluiten; bijvoegen bij elkaar brengen; bijeen voegen; bijeenbrengen; bundelen; combineren; concentreren; een combinatie maken; koppelen; samenbrengen; samenbundelen; samenkoppelen; samenstromen; samenvoegen; verbinden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
join mede; mee

Antonyms for "aansluiten":


Related Definitions for "aansluiten":

  1. ergens bij gaan horen of er lid van worden1
    • wij hebben ons bij de tennisclub aangesloten1
  2. ergens bij passen, ergens op volgen1
    • deze les sluit goed aan bij de vorige1
  3. het ergens mee in contact brengen1
    • de televisie is nog niet op de kabel aangesloten1

Wiktionary Translations for aansluiten:

aansluiten
verb
  1. een verbinding tot stand brengen
    • aansluitenjoin
aansluiten
verb
  1. set something up for use
  2. to connect to something
  3. to join an electrical or telephone line
  4. to add something into an electrical system by means of wiring

Cross Translation:
FromToVia
aansluiten connect; connect up; plug in; assemble aboucher — (vieilli) Faire trouver deux ou plusieurs personnes dans un lieu pour qu’elles conférer ensemble.
aansluiten brew brasserfabriquer de la bière en remuant le malt.
aansluiten connect; connect up; plug in; assemble connecterjoindre, rattacher ensemble deux liens.
aansluiten knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
aansluiten bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.