Dutch
Detailed Translations for aanlopen from Dutch to English
aanlopen:
-
aanlopen (komen aanlopen)
Conjugations for aanlopen:
o.t.t.
- loop aan
- loopt aan
- loopt aan
- lopen aan
- lopen aan
- lopen aan
o.v.t.
- liep aan
- liep aan
- liep aan
- liepen aan
- liepen aan
- liepen aan
v.t.t.
- ben aangelopen
- bent aangelopen
- is aangelopen
- zijn aangelopen
- zijn aangelopen
- zijn aangelopen
v.v.t.
- was aangelopen
- was aangelopen
- was aangelopen
- waren aangelopen
- waren aangelopen
- waren aangelopen
o.t.t.t.
- zal aanlopen
- zult aanlopen
- zal aanlopen
- zullen aanlopen
- zullen aanlopen
- zullen aanlopen
o.v.t.t.
- zou aanlopen
- zou aanlopen
- zou aanlopen
- zouden aanlopen
- zouden aanlopen
- zouden aanlopen
diversen
- loop aan!
- loopt aan!
- aangelopen
- aanlopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanlopen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
call in | aanlopen; komen aanlopen | aanroepen; bijhalen; binnen halen; binnenroepen; engageren; inroepen; inviteren; terugeisen; terugvorderen; uitnodigen |
drop by | aanlopen; komen aanlopen | aankomen; bezoeken; binnenvallen; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; onverwachts langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen |
External Machine Translations: