Dutch
Detailed Translations for afscheiding from Dutch to English
afscheiding:
-
de afscheiding (geloofsafscheiding; schisma; scheuring)
-
de afscheiding (isolering; afzondering)
-
de afscheiding (hek; hekwerk)
-
de afscheiding (tussenschot; beschot; tussenmuur; schot)
-
de afscheiding (wondvocht)
-
de afscheiding (afsplitsing)
the splitting off
Translation Matrix for afscheiding:
Wiktionary Translations for afscheiding:
afscheiding
noun
-
wat afgescheiden wordt, wat uiteen gaat
- afscheiding → separation
External Machine Translations: